II Een bron van zorg voor de eigenares 7 Gevolgen van de ontkerkelijking voor het kerkgebouw Men behoeft niet helderziende te zijn om te beseffen dat we t.a.v. de goede verzorging van onze oude kerkgebou wen van lieverlee in een moeilijke posi tie geraken. Als we over de ontkerkelij king en de gevolgen daarvan spreken moeten we niet dramatiseren, maar het heeft ook geen zin de problemen uit de weg te gaan. Daarbij is een zekere nuchterheid geboden, zeker als het gaat om de gebouwen, die uiteindelijk niet de Kerk zelf zijn. Daar staat tegenover dat erkend moet worden dat er vaak een sterke emotionele binding met een gebouw bestaat, die in het geestelijk le ven van de kerkganger een grote bete kenis heeft. Verder ook dit, dat voor een kerkelijke gemeenschap in een bepaal de plaats het gebouw het symbool kan zijn van de historische positie die de Kerk in de plaats inneemt en die zij niet graag verloren ziet gaan. De strijd om het kerkgebouw zo lang mogelijk in kerkelijk beheer te houden is een nobel gevecht, dat respekt verdient. Maar het moment kan komen waarop alleen al het onderhoud van het oude gebouw een ondraaglijke last gaat vormen voor een kerkelijke gemeente, wier opdracht het primair is om geestelijke belangen te verzorgen en barmhartigheid te be drijven, niet om oude gebouwen in stand te houden. Zuiver vanuit het gebouw bekeken is, zolang de kosten voor de instandhou ding en het gebruik met liefde en in voldoende mate door de gemeentele den kunnen worden opgebracht, het breekpunt nog niet gekomen. Maar als het stoken in de winter meer kost dan de kollekte opbrengt, als men voor de avonddienst zich terugtrekt in de kon- sistorie, en van goed onderhoud eigen lijk geen sprake meer kan zijn, wordt het anders. Dan zijn we verplicht ons in gemoede af te vragen waar het heen moet. Nogmaals, ik spreek over de ge vallen waarin de keuze: "laten voortbe staan van de oude situatie, met hoe grote offers ook, of het zoeken van een nieuwe positie" niet meer bestaat, om dat het eerste alternatief in feite niet meer aanwezig is. De relatie van de wereldlijke overheid tot het kerkgebouw Wanneer dit moment gekomen is staan wij op een keerpunt. Van kerkelijke en wereldlijke overheid wordt nu gevraagd om hun wederzijdse relatie met betrek king tot het historische kerkgebouw te herzien. Dit is eerder gebeurd in de ge schiedenis. Bij de overgang van het katholicisme naar de reformatie is de verantwoordelijkheid van de overheid voor het kerkgebouw, zeker in streken waar de oorlog tegen Spanje in de aan- vangsperiode mede gevoerd werd op basis van de inkomsten verkregen uit kerkelijke goederen, nieuw bekeken: Voor onderhoud en zonodig vernieu wing van de gebouwen van de Her vormde Eredienst aanvaardde de over heid een soort van "garantie". Voor die van andere kerkelijke denominaties, (kerkgenootschappen, om de latere term te gebruiken) niet. In de Bataafse tijd werd de relatie herzien Het ge bouw - minus de toren - werd nu toe gewezen aan de kerkelijke gemeente. Daarmee werd een nieuwe periode in geluid van principieel andere aard. Vóór de Bataafse tijd kon het kerkgebouw van de "Grote Kerk" in werkelijkheid of in gefingeerde voorstelling gelden als een gebouw van de hele stads- of dorpsgemeenschap. Nadien was de ba sis in de samenleving versmald tot die van de kerkelijke gemeente-eigenares. Dit ging gepaard met een "versmalling" van het feitelijk gebruik. Het gebouw werd steeds meer: gebouw van een bepaalde groep, gebruikt bij bepaalde gelegenheden. Zo nodig de bakens verzetten Als nu de tijd gekomen is, dat opnieuw voor een bepaald historisch kerk gebouw de bakens moeten worden ver zet, is dat een moeilijke en pijnlijke zaak, maar het raakt slechts de buiten kant van de kerkgeschiedenis. Het lijkt zinvol om in zo'n geval te streven naar een nieuwe relatie met de wereldlijke overheid, waarbij de eigendom en de zorg voor het gebouw, die vroeger ge deeld waren en daarna een tijdlang naar de kerkelijke gemeente zijn toege schoven, nu gaan naar de wereldlijke overheid. Daarbij behoeft uiteraard niet te worden uitgesloten dat de deur van het gebouw open blijft o.a. voor kerk diensten vanwege één of meer kerk genootschappen in het gebouw gehou den. En daarbij moet men niet vergeten dat het van groot belang is, ook van ker kelijke kant bekeken, dat het gebouw, hoe dan ook, als symbool blijft voort bestaan. Dat de overheid niet op zo'n overname van eigendom en daaraan verbonden lasten zit te wachten is duidelijk. Zoveel mogelijk wordt de weg gevolgd van "bemiddeling" van stichtingen, die als het ware tussen gebouw en over heid in gaan staan; die een voortgezet en vernieuwd gebruik waarborgen en de rol van eigenaar en beheerder op zich nemen die de overheid niet kan of wil aanvaarden. Elk streven van kerkelijk en cultureel geïnteresseerde personen en groepen om zo'n stichting te vormen verdient onze grootste waardering en steun. Van initiatieven op dit gebied zal in de ko mende periode het voortbestaan van vele van onze kerkgebouwen afhankelijk zijn.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1979 | | pagina 7