De Abdij en Abdijkerken van Middelburg 4 Een simpel bericht Achter een simpel bericht kan een hele wereld schuil gaan. In de Provinciale Zeeuwsche Courant van 29 november 1955 is een foto opgenomen van een beeldengroep aan de Gistpoort te Mid delburg, met het volgende bericht: "De Gistpoort, één van de monumenten, waarop Middelburg nog steeds kan bo gen, is thans aanzienlijk verfraaid door dat in de nissen een drietal beelden is aangebracht. In de hoofdnis - midden - zetelt nu Graaf Willem II, de bekende Roomsch-Koning, die omstreeks 1250 leefde en veel voor Middelburg deed. Ter weerszijden van de graaf zijn sym bolische figuren aangebracht. Rechts is het geloof voorgesteld door een vrouw met een kruis, links een uitbeelding van het recht: een vrouw met een zwaard. De beelden zijn scheppingen van prof. L. O. Wenckebach". Wat Willem II voor Middelburg deed wordt niet vermeld: uitbreiding van de stad, vermeerderde stadsrechten en grote voorrechten aan de Onze Lieve Vrouwe Abdij in de stad. Gesol met een graf Tussen het verhevene en het belachelij ke ligt slechts een stap aldus een be kend gezegde. Dat geldt inzonderheid voor de geschiedenis van het graf monument van Willem II, graaf van Holland en Zeeland, en roomskoning. Een verheven titel roomskoning, die betekent dat de graaf candidaat was voor het keizerschap van het grote roomse dat is romeinse rijk, een deel van de erfenis van Karei de Grote. Hij heeft het keizerschap niet mogen bele ven, want op jeugdige leeftijd nog, sneuvelde hij in 1256 op een veldtocht in West-Friesland. Zijn lijk werd 26 jaar later door zijn zoon Floris de vijfde in het koor van de Abdijkerk ter aarde be steld. En nu begint wat men de ge schiedenis van een vorstenlijk noemt. Niet zonder reden, aldus Unger, ligt de roomskoning, "die voor Middelburg's opkomst buitengewone betekenis heeft gehad", in de Abdijkerk begraven. Vol gen we verder zijn verhaal. Voor Willem II werd in 1325 voor de rust van zijn ziel een kapel gesticht. Meer dan twee eeuwen later werd op last van de land voogdes, Maria van Hongarije, door de abt Floris van Schoonhoven een fraaie graftombe opgericht, die vermoedelijk door de brand van 1568 ernstig werd beschadigd. De betekenis van de vorst voor Middelburg was de magistraat van de stad niet onbekend en in 1603 over woog de stadregering of men het stof felijk overschot niet met een "eerlijk" grafmonument behoorde te "versie ren". Het bleef bij een plan voor een monument, in 1625 gevolgd door een ander plan. Na de hervorming was blijkbaar bij de kerkelijke gemeente weinig belangstel ling meer voor het graf van de vorst: men kende en vond zijn standplaats zelfs niet meer, om de psalmist te cite ren. Doordat de plaats waar het graf zich bevond met banken was betim merd en de kerkwanden bepleisterd, was het geheel aan het oog onttrokken. In 1817 slaagde de toenmalige presi dent van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, mr. N. C. Lamb- rechtsen van Ritthem, er in het graf op te sporen. In een nisvormige ruimte in de kerkmuur vond men fragmenten van een grafzerk en het gebeente van een mah. Op de steen onderscheidde men een ridder in maliekolder met een schild waarop een klimmende leeuw. Aan het voeteneinde was een liggende hond afgebeeld terwijl ter rechterzijde van het hoofd een torenspits zichtbaar was. Wie Unger gekend heeft kan zich de sardonische glimlach voorstellen bij hetgeen hij nu schreef: "Het geraamte werd met de fragmenten van den Go tische grafzerk overgebracht naar het museum van het Zeeuwsch Genoot schap, waar de beenderen in een ge sloten kistje werden bewaard en door den al te ijverigen concierge aan be zoekers werden vertoond, met het ge volg natuurlijk, dat menig onderdeel verdween! En de fragmenten van den zerk werden door dezen braven man des winters gebruikt om zijn inge maakte zuurkool onder den noodigen druk te houden, terwijl des zomers, als hij ze niet meer noodig had, de stukken weer op de daarvoor aangewezen plaats in het museum werden gelegd!" Het verhevene en het belachelijke lagen hier wel bijzonder dicht bij elkaar. Lambrechtsen zorgde voor eenvoudige marmeren gedenkplaten voor graaf Willem en zijn broer, Floris de Voogd. Deze platen werden in 1820 aange bracht in de noordelijke muur van de Nieuwe Kerk. Het ijverige lid van het genootschap F. Nagtglas ontfermde zich later over de overblijfselen van de rooms-koning, die in 1866 vóór de plaats, waar de marmeren gedenkpla ten in de muur waren gemetseld, wer den bijgezet. De bekende restaurator van de Abdij, J. A. Frederiks, ontdekte in 1903 dat twee timmerlieden het kistje met de overblijfselen aan het openen waren tijdens herstelwerken aan de vloer. Hij nam het mee naar zijn bureau in de Abdij. Frederiks herstelde ook de fragmenten van de zerk. Bij de res tauratie van de Koorkerk, waarmee in 1904 was begonnen, werd de nis terug Graaf Willem II gevonden waaruit in 1817 gebeente en zerk te voorschijn kwamen. Het duurde tot 1928 eer de fragmenten van de steen en de stoffelijke resten in de nis in de Koorkerk werden bijgezet. Unger eindigt zijn artikel aldus: "Den zesden december (1928), op den naamdag van den Heilige (St. Nicolaas), die met de Moedermaagd als patroon der Abdij werd vereerd, werd voor de vierde maal het stoffelijk overschot van den Roomsch-koning ter aarde besteld. Het moge ditmaal voor het laatst zijn!" Hij kon, in 1928, niet weten dat 17 mei 1940 Middelburg een slag werd toege bracht zwaarder dan ooit te voren. Middelburg omstreeks 1250 Waarom zo uitvoerig dit artikel van Un ger aangehaald? Omdat in dit verhaal de geschiedenis van de abdij en de ker ken wordt weerspiegeld. Graaf Willem, begunstiger van abdij en stad, de over gang naar de hervorming in 1574, het

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1980 | | pagina 4