4 instandhouding van kerkgebouwen zijn meestal indrukwekkend. Maar een kerkgemeenschap is iets anders dan een „vereniging tot behoud van een bouwkundig monument". Wat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg aangaat, deze rekent het weer niet tot zijn eerste taak om een „liturgisch centrum" in stand te houden maar die verleent subsidiebedragen tot instandhouding van de vorm, „de historische karakteristiek van het gebouw, zijn meubilair en de dispositie van een en ander." Met restauratie en groot onderhoud zijn ongetwijfeld grote bedragen gemoeid, dat wil zeggen gemeen schapsgelden. Het is dus begrijpelijk dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg er voor pleit om het gebruik van het kerkgebouw ook voor andere doeleinden dan alleen voor de eredienst te bestemmen. Deze gedachte bracht de heer Van Nispen tot de uitspraak, dat de kerkbesturen en kerkvoogdijen er goed aan zouden doen, „al zijn zij eerstgerechtigden" zich niet als allééngerechtigden te beschouwen. Commentaar van mr. Van Aartsen: Al bestaat er geen bezwaar tegen, dat, zoals het in onze statuten is gesteld, om te „streven naar een passend gebruik van de gebouwen zoveel mogelijk in overeenstemming met hun aard", men moet zich daarvan vooral met het oog op de financiën, niet al te grote voor stellingen maken. Zulk een gebruik zal wellicht de financiële zorgen iets verlichten, maar bepaald niet opheffen. In het algemeen is de accommodatie van een historisch kerkgebouw, indien men bijvoorbeeld denkt aan culturele manifestaties, daarvoor allerminst geschikt. Geen garderobe, geen althans te weinig sanitair, tekort aan verwarming enz. Treft men daarvoor voorzieningen, dan kost dat veel geld en in elk geval behoren deze niet tot de zogenaamde subsidiabele kosten; de opbrengst van deze culturele activiteiten staat dan in geen verhouding tot de kosten. In aansluiting hierop is nog vermeldenswaard een opmerking van dr. Diepeveen uit zijn toespraak in Naarden. Het veelal in het culturele vlak gelegen nevengebruik van een kerkgebouw, betekent in de regel, dat die culturele activiteit op haar beurt ook weer gesubsidieerd moet worden door de gemeenschap. Het komt er dus op neer, dat gesubsidieerd gebruik in een al gesubsidieerd gebouw plaats vindt; dan kan men het kerkgebouw beter voor de eredienst gebruiken; die kost de overheid immers geen geld! De aanleiding tot het houden van de bijeenkomst in Naarden was, zoals gezegd, de verschijning en de presentatie van het boek van dr. Steensma; „Opdat de ruimten meevieren". Een bijzonder waardevol boekwerk. In het eerste deel beschrijft de auteur de liturgische ontwikkeling in de hervormde kerk sinds 1911, het restauratiebeleid na 1945 en de indeling van de ruimte en het meubilair in relatie tot het gebruik. Het tweede deel bevat de beschrijving van de herinrichting van een vijftigtal kerken tussen 1940 en 1980, met een groot aantal prachtige foto's; onder de vijftig behandelde kerken zijn er ook drie uit Zeeland namelijk Tholen, Kloetinge en 's-Gravenpolder. Het boek is uitgegeven door Bosch en Keunig N.V. te Baarn en kost f 57,50. Het subsidiebedrag voor onderhoudswerken bedraagt 30% van de totale kosten welke met het onderhoud gemoeid zijn geweest, met een maximum van f 3.000,- per jaar. Dit houdt derhalve in, dat bij een groter bedrag dan f 10.000,- aan onderhouds kosten, nooit meer dan f 3.000,- wordt uitbetaald. Plattegrond en panorama van St. Maartensdijk. (Uit: Smallegange)

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1982 | | pagina 4