9 De zuidge'vel van het dwarspand. nog gedekt door stroo en riet en een zeer primitieve brandweer (emmers doorgeven!); twee jaar eerder had Reimerswaai hetzelfde lot getroffen. Een ongeluk komt helaas zelden alleen, ook vroeger niet. De brand ruïneerde Tholens burgers, de armoede en verslagenheid waren dientengevolge groot. Op zee viel ook weinig te verdienen, omdat zee schuimers „uyt menigerhande naciën" daar handel en verkeer belemmerden. Bovendien kwam de zee, vooral in de zestiende eeuw weer opzetten. En al werden al die stormvloeden in 1421, 1509, 151 1, 1530, 1532, 1552 en 1570 naar de Heiligen, op wier naamdag de catastrofe plaats vond, genoemd, de misère was er niet minder om: verdrinkingsdood van mens en dier, waardoor een niet te dempen verdriet alom, verder kou, ontberingen in soorten, angst, verlies van vee, bouwland en bezit. Niets is evenwel taaier dan een mens. Men kwam, zo vertelt de historie, alle rampen toch niet spoedig te boven. De toestand van wet en orde was in die tijd ook op een dieptepunt. Hoewel Hertog Albrecht van Beijeren - na de dood van Guy van Blois was Tholen, samen met de andere Hollandse en Zeeuwse lenen weer aan de grafelijkheid vervallen - nog in 1 399 bepaald had, dat stad en ambacht nooit gescheiden mochten worden, verpandde Philips de Schone in 1 505 Tholen aan Jan van Glïmes, Heer van Bergen op Zoom, voor 1000 pond. In 1550, na de lossing, werden De toren van baksteen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1982 | | pagina 9