Bijeenkomst
te Naarden
3 maart 1982
Mr. J. van Aartsen over
onderhoud der kerken
3
Ter gelegenheid van de verschijning
van het boekwerk „Opdat de ruimten
meevieren" van de hand van dr. Regn.
Steensma, vond op 3 maart jl. in de
Grote of St. Vituskerk te Naarden een
bijeenkomst plaats, welke geheel in
het teken stond van het restaureren,
onderhouden en bewaren van de
historische, monumentale
kerkgebouwen.
Toespraken werden gehouden door ir.
Krüger over de herindeling van de
kerk te Naarden uit architectonisch
oogpunt, door de plaatselijke
predikant dr. Plantinga over het
gebruik van het prachtig
gerestaureerde kerkgebouw, door jhr.
ir. Van Nispen tot Sevenaer over de
instandhouding van monumentale
kerkgebouwen en door dr. Diepeveen,
de voorzitter van de Vereniging van
Kerkvoogdijen over het onderwerp:
„Kerkelijke bijdragen en de
onderhoudskosten van monumentale
kerkgebouwen".
De bijeenkomst vond plaats onder
auspiciën van de Bouw- en
Restauratiecommissie van de Ned.
Hervormde Kerk, wiens voorzitter, mr.
J. van Aartsen, na een kort welkomst
woord tot de aanwezige officiële en
andere gasten, de volgende toespraak
hield.
„De Bouw- en restauratiecommissie
heeft zich in de eerste jaren van haar
bestaan in het bijzonder bezig
gehouden met de bouw van nieuwe
kerken, maar met name in de laatste
jaren heeft zij haar aandacht steeds
meer moeten richten op de
restauratie en het onderhoud van de
bestaande monumentale
kerkgebouwen.
De commissie heeft in goede
verstandhouding en samenwerking
met de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg op het gebied van
restauratie belangrijke resultaten
mogen bereiken. Van overheidswege
zijn daarvoor aanmerkelijke subsidies
verstrekt; van rijkswege 50% van de
zogenaamde subsidiabele kosten, van
de gemeenten 30% en van de
provincies 10% of meer. Zonder deze
financiële steun zou restauratie ook
niet mogelijk zijn, aangezien niet,
althans niet meer van een kerkelijke
gemeente verwacht mag en kan
worden, dat zij monumenten van
cultuureel-historische, architec
tonische, beeldbepalende en veelal
nationale betekenis in stand houdt,
bewaart en onderhoudt.
Voor de Bouw- en Restauratie
commissie zijn onder de gegeven
moeilijke financiële omstandigheden
grote problemen gerezen. Gezien de
overigens noodzakelijke bezuinigingen,
inleveringen of om een nieuwere term
te gebruiken: heroverwegingen, is de
mogelijkheid om een beroep te doen
op financiële steun bij de overheid
uitermate beperkt geworden met alle
schier rampzalige gevolgen voor de
instandhouding van de kerkelijke
monumenten.
Wij kunnen en mogen de ogen niet
sluiten voor de slechter geworden en
nog steeds wordende economisch-
financiële situatie van ons land. Maar
hier dreigt wel een zeer zorgelijke
toestand voor onze waardevolle
monumentale gebouwen. Daarom zal
het van uitermate groot belang zijn,
de minder beschikbare geldmiddelen
zo efficiënt mogelijk te besteden.
In dit verband verdient het naar onze
mening aanbeveling of juister gezegd
lijkt het noodzakelijk, om thans in het
bijzonder de aandacht te richten op
het onderhoud, zo men wil het groot
onderhoud, van de in het geding
zijnde gebouwen.
Daarvoor zal financiële steun ook niet
kunnen worden ontbeerd. Het is op
zichzelf verheugend, dat een
bescheiden onderhoudsregeling1) tot
stand gekomen is, maar voor het door
mij beoogde doel evenwel niet
toereikend. Deze financiële regeling
voor onderhoudswerkzaamheden zou
belangrijk verruimd moeten worden,
zowel wat betreft de onder de
regeling vallende gebouwen, als wat
betreft de hoogte van de financiële
bijdrage.
Daarmee worden drieërlei doeleinden
bereikt:
1. momenteel gaat daar minder geld
in zitten en wordt dat over een
breder terrein verspreid;
2. voorshands wordt in elk geval de
instandhouding van de gebouwen
voor de toekomst gewaarborgd en
tenslotte
als te zijner tijd tot een echte
restauratie moet worden
overgegaan, zullen de kosten
daarvan worden gedrukt.
Ik heb u deelgenoot gemaakt van
enkele zorgen van de Bouw- en
Restauratiecommissie. Het zal u
duidelijk zijn, dat het ons temeer
verheugt, dat wij in elk geval heden
middag in een min of meer feestelijke
stemming aandacht kunnen besteden
aan de uit nationaal oogpunt zo
belangrijke opdracht om onze
kerkelijke, veelal unieke monumenten
voor de toekomst te kunnen bewaren."
Uit het vorenstaande blijkt reeds, dat
de voorzitter sterk benadrukt heeft,
dat van de kerkelijke gemeente, wier
eerste taak de pastorale zorg is, niet
meer verwacht mag worden, dat zij
daarenboven cultuur-historische
monumenten onderhoudt. Ook dr.
Diepeveen heeft hiervoor de
bijzondere aandacht gevraagd. De
financiële zorgen van de kerkvoogden
zijn momenteel zeer groot. „Want",
aldus dr. Diepeveen, „de uitgaven van
de kerkvoogden voor het beheer
lopen sterk op. De hervormde kerk is
een kerk met een rijke geschiedenis.
In grote delen van ons land is deze
kerk de erfgename van talloze
historische gebouwen. Naar schatting
bezit de hervormde kerk ongeveer
1200 kerkgebouwen, die als
monument worden beschouwd."
De kerkelijke gemeenten hebben die
gebouwen in eigendom en de
kerkvoogden beheren die, hetgeen ze
reeds ruim 400 jaar doen. Zij doen
hun werk belangeloos. „De kosten
van de pastorale zorg, de
tractementen van de predikanten, de
honoraria van de organisten en de
kosters, het verwarmen en het
verlichten van de gebouwen, het klein
onderhoud, de kosten van
verzekering, al deze bedragen zijn
door de kerkelijke gemeenten wel op
te brengen." Daarop verlangen zij
helemaal geen subsidies; maar voor
het (groot) onderhoud kan de
kerkelijke gemeente niet, althans niet
meer, worden aangesproken. Daar
voor kan subsidie van overheidswege
niet worden ontbeerd.
Ook de heer Van Nispen tot Sevenaer
van de Rijksdienst voor de
Monumentenzorg liet wel een
soortgelijk geluid horen.
„De inspanningen", aldus de heer Van
Nispen, „die kerkbesturen en kerk
voogdijen zich getroosten voor de