Donateursdag 26 september 1981 Door het land van Breughel en Permeke naar de kloosters der Cisterziënzers 5 P. S. J. BEEKHOF-KOOLE Toen die morgen de bussen, één Middelburgse en één uit Goes, van de Loskade wegreden, was het weer slecht, de stemming daarentegen uitstekend. Want wat is prettiger dan met een gezelschap van gelijk gestemden op stap te gaan? Nadat de sprong over de Schelde gelukt was, kwam de tocht pas goed op gang. De heer M. P. de Bruin installeerde zich achter de microfoon en gaf toelichting, zoals de andere organisator van de tocht, de heer Van der Perk, dat in de Goese bus deed, teneinde ons vooral over het landschap en de geschiedenis van het Vlaamse land in te lichten. We hoorden over de Franse en Salzburger immigranten, de Zeeuwse koorts, de winst, die „Vader" Cats bij indijkingen wist op te strijken en genoten in het bijzonder van het landschap. Een overwegend agrarisch gebied met kronkelwegen, die de kreekruggen volgen, dijken met veel wilgen, massa's kieviten, kortom we zagen ons goede Walcheren van vóór de herverkaveling min of meer weerom. Aan zo'n tocht gaat als altijd natuurlijk enig lijden gepaard en wel om de dingen, die men niet of slechts in een flits kan zien: het feestelijke belfort van Sluis, de dikke toren van Sint-Anna ter Muiden en, bij de terugtocht, het schone Brugge en de Scheldegothiek van de Aardenburgse St.-Bavo. We zetten evenwel koers naar Lissewege, naar het oude Abdijterrein „Ter Doest", de dochter van de grote Cisterciënser Abdij „Ter Duinen" bij Koksijde, die we in de middag zouden bekijken. Misschien is het goed op deze plaats even te vermelden, dat de Cisterciënsers, afkomstig uit het Franse CTteaux, in de 1 2e eeuw naar het noorden trokken en niet alleen vestigingen gesticht hebben in Vlaanderen en Zuid-Beveland, maar ook in het noorden van ons land, bijvoorbeeld het klooster „Klaarkamp" bij Dokkum en de Abdij van Aduard. Belangrijk is wellicht ook te weten, dat deze monniken een speciale deskundigheid hadden wat bedijking, drooglegging en ontginning van nieuw land betreft en goed op de hoogte waren van afwaterings systemen, landbouw en veeteelt. Zij waren het ook, die de manier her ontdekten om uit klei steen te bakken, net zoals de Romeinen dat vroeger gedaan hadden en zoals dat in noord-ltalië (Lombardije) nog „en, idyllisch gelegen, de grote abdijschuur van Ter Doest." Het lachende engeltje van „Ter Duinen". voortleefde. Zij bakten stenen in hetzelfde formaat (35 x 17 x 9 cm) als de tufstenen, die men tot 1 200 aanwendde; wij hebben tijdens onze tocht dan ook veel zogenaamde „kloostermoppen" gezien. Daar de monniken zelf zich voornamelijk aan koordienst en gebed moesten wijden, hadden ze een groot aantal leke- Een doorkijkje bij de opgravingen van „Ter „Duinen

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1982 | | pagina 5