13 de Hervormde Gemeente van Biggenkerke en Crommenhoeke: afziende van alle wezenlijke of schijnbare voordeelen, aan denze/ven verbonden: gelijk ik, van deze af, ook geene lasten of bedieningen ten behoeve van voornoemd genootschap of gemeente meer voor mijne verantwoording neme. De Acte-, Lidmaten-, Doop- en Trouwboeken, alsmede het Gezangboek, benevens alle de overige van de Gemeente onder mij berustende papieren, zullen in de Consistoriekas der Kerkekamer bevonden worden, welker sleutel ik den President Ouderling zal ter hand stellen: gelijk aan den President Diaken de sleutel van de Armen bos zal overgegeven worden. Scheidende mij aldus af van ulieden, en van alle die het met ulieden in Leer, in Bestuur en Tucht eens zijn, wensch ik mij aan te sluiten en te hereenigen met diegenen, welke zich wenschen te houden in Leer, Bestuur en Tucht aan de op Gods onfeilbaar Woord gegronde, oorspronkelijke ordeningen onzer Gereformeerde Kerk. Bijaldien er nog eenige wettige pretentiën ten mijnen laste mochten bestaan, zal ik mij bereidvaardig toonen, om daaraan zooveel mogelijk te voldoen: zooals ik in alles, wat niet strijdt met de eere des Drieëenigen Gods en wat bevorderlijk kan zijn aan de belangen van Christus' uitverkoren Gemeente, wensch te zijn en te blijven: UWE. dienstvaardige dienaar H. J. Budding, v.d.m." Bêkerke, 31 maart 1836. Daarna begon een rusteloos leven, hij trok het land in, sprak met de voormannen van de Afscheiding en preekte op vele plaatsen. De toeloop die hij kreeg is dan al enorm groot; alleen van het noemen van zijn naam ging al een bekoring uit, vooral voor het gewone volk. Budding is dan ook altijd bij uitstek een volksprediker gebleven. Maar Budding moest terug naar Zeeland. Hij had zich voorgenomen ook Zeeland los te maken van de synodale organisatie. Op 27 juli 1836 komt hij in Middelburg en bezoekt daarna ook Biggekerke, waar hij preekt in de schuur van de landbouwer Job Wisse. Dan preekt hij op 4 september 1836 voor de eerste maal in Zuid-Beveland, het gebied waar hij de diepste sporen zal trekken en wel in een schuur te 's Heer Arendskerke. In een snel tempo ontstaan dan op meerdere plaatsen in Zuid-Beveland afgescheiden gemeenten. Op 8 februari 1837 heeft een provinciale vergadering der Afgescheidenen, die onder leiding van Budding zelf stond, hem beroepen tot leraar voor heel Zeeland. Op twee punten kregen de gemeenten die aan zijn hoede waren toevertrouwd, grote moeilijkheden met hem. In 1 836 had Koning Willem I het mogelijk gemaakt om erkenning als gemeente aan te vragen, mits men afzag van de goederen en de namen van de Herv.-Geref. Kerk en beloofde zelf te zullen zorgen voor het onderhoud van kerk en armen. Budding was hier fel tegen. Volgens hem was zulk een aanvraag in strijd met de eer van de Koning der Kerk en kon men nooit de naam „gereformeerd" prijs geven. Liever boetes oplopen dan verraad plegen aan wat hij zag als de zaak des Heren. Zo weigert Budding „vrijheid" aan te vragen. Het tweede punt, waarover verdeeldheid ontstond, waren de Psalmen van Datheen, die hij tot op het laatst van zijn leven gezongen heeft. Onder invloed van kontakten met de Zwitserse réveil man César Malan besluit Budding later zich niet meer te verzetten tegen het aanvragen van „vrijheid". Geniaal prediker en bezielend leider, maar altijd onberekenbaar, dictatoriaal en moeilijk in de omgang, besluit hij in 1848, in navolging van zijn vertrouwensman van het eerste uur, Ds. H. P. Scholte, naar Amerika te gaan. Maar ook hier houdt hij het niet lang uit, in 1851 is hij weer terug in Nederland. Hij gaat weer zwervende preken, overal volle kerken en zalen trekkend. Hij zou geen rust vinden, tot hij weer in Goes terug was, waar hij bij zijn vroegere vrije gemeente met vreugde werd ontvangen. En het is vooral Goes, waar hij de laatste en moeilijkste periode van zijn leven heeft doorgebracht, en Zuid- Beveland geweest, die op een manier met Budding hebben kennis gemaakt, die zijns gelijke nauwelijks kent. Want we kunnen het voor waar aannemen, wat we bij Gunning lezen: Onmiddellijk gaat hij naar het Stoofstraatje waar zijne kerk stond, en begint hij uit den Cathechismus te preeken alsof er niets gebeurd was. De toeloop der hoorders was van nu af aan ontzettend. Met wagens en schuiten kwamen ze van heinde en verre om hem te hooren, en de voorbeelden waren lang niet zeldzaam dat gansche scharen wandelaars zeven uur kwamen loopen, drie malen bij hem kerkten, dan midden in de nacht op hun ver verwijderd dorp terugkeerden, en 's morgens vier uur weer werkten op het tand, God dankende voor den heerlijken Zondag dien zij doorbrachten. Vóórdat de dienst begon stond Budding gewoonlijk aan den ingang zijner kerkdeur, en hield dan alle mannen tegen, totdat de vrouwen goed gezeten waren: dat waren de zwakkere vaten die men eeren moest. Zelf schoof hij de Heden wat dichter bij elkaar of bracht nog een verborgen zitplaats aan het licht, maar met dat al was het toch iedere reize zóó tot stikkens toe vol, dat Budding in elke vergadering bad: „Heere geef ons minder volk of grooter plaats!"

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1983 | | pagina 13