20
Het interieur
Torenportaal
Onder de toren binnenkomend daalt
men vervolgens enkele treden af.
Volgens ds. Kloosterman zou door het
eeuwenlang begraven (grafkelders) in
en buiten de kerk zowel het niveau
buiten als binnen aanzienlijk zijn
verhoogd. Hoe het ook zij, in
1912/15 werd de kerkvloer terug
gebracht tot het oorspronkelijke
niveau, wat een verlaging inhield van
circa 75 cm. De ruimte onder de
toren is met een stenen gewelf
overdekt.
Zuiderzijbeuk
Vanuit de toren rechts aanhoudend,
komt men in de zuidelijke zijbeuk van
het schip. De daar gelegen vijf
zijkapellen zijn bij de restauratie in
„schoon werk" gehouden. Het lijnen
spel van deze kapellen is zeer fraai en
het muurwerk met de dubbele korf
boognissen onder de vensters is met
grote zorg behandeld. De eerste kapel
(oorspronkelijk de oude doopkapel)
aan de rechterzijde van de hoofd
ingang was in de vorige eeuw door
een muur van het kerkgebouw
afgescheiden en deed toen dienst als
brandspuithuisje. Daar bevindt zich
nu een tweede toegang tot de kerk.
Zuiderdwarspand
Dit pand draagt vanouds de naam
„het Jeruzalem". Het is niet
onmogelijk, dat hier een college van
Jeruzalemvaarders zijn zetel heeft
gehad. In de vorige eeuw hadden de
weeskinderen daar hun zitplaats. In
deze vleugel is een moderne
consistoriekamer ingebouwd met
daarboven een galerij. In de
consistorie bevindt zich een wand
schildering van Rie Kooyman, voor
stellende Mozes en de Israëlieten bij
de berg Sinaï.
Zuidelijke koorkapel
In deze kapel bevond zich vóór de
brand van 1911, de zogenaamde
apostelenbank. Mogelijk is dit
gestoelte vóór de hervorming voor
zien geweest van apostelbeelden.
Noordelijke koorkapel
Aan de andere zijde van het
verhoogde koorgedeelte is in de
noordelijke koorkapel het monument
Barwell geplaatst (hierna vermeld
onder „kleine monumenten"). Aan de
noordwestzijde van het monument
vindt men in deze kapel de derde
ingang van de kerk; dit werd vroeger
de Priesteringang genoemd.
Noorderdwarspan d
In dit gedeelte was de reeds hiervoor
genoemde Engelse kerk ingericht, die
na de brand van 1911 kwam te
vervallen. Ook in deze vleugel is een
consistorie ingebouwd als aan de
zuidzijde. Er is eveneens een wand
schildering van Rie Kooyman, voor
stellende het gebeuren op de Paas-
morgen.
Noorderzijbeuk
In deze zijbeuk zijn evenals aan de
zuidzijde vijf zijkapellen, die in
„schoon werk" zijn uitgevoerd.
Nog enkele opmerkingen over het
interieur
Het middenschip was volgens
Kloosterman oorspronkelijk lager dan
nu en werd geflankeerd door zij
beuken, die smaller en lager waren
dan de middenbeuk. Dit wordt het
basilicale stelsel genoemd. Dit stelsel
werd verlaten toen de zijbeuken
werden verbreed en nagenoeg even
hoog werden opgetrokken als het
middenschip. Hierdoor werd een
ander type benaderd, dat hallenkerk
wordt genoemd en dat in zijn ideale
vorm een aantal even hoge en brede
ruimten naast elkaar vertoont. Het
interieur is een tussenvorm.
Nog weer later werd langs de zij
beuken de merkwaardige reeks van
rechthoekige kapellen gebouwd. Alles
in navolging van de Sint-Laurenskerk
in Rotterdam, echter met dit verschil,
dat het middenschip in Rotterdam
hoog is opgetrokken en het schip
daar uit de bovenramen licht
ontvangt. In de Vlissingse kerk moet
het meeste licht in de kerk komen
door de vrij lage vensters van de
kapellen, wat voor een goede
verlichting ontoereikend is.
De stijlvormen, die in de kerk worden
aangetroffen, zijn die van de
Brabantse gotiek, zoals bijvoorbeeld
het koolbladmotief op de kapitelen
van de pilaren. De Brabantse gotiek
heeft sinds 1 350 de Scheldegotiek
uit Holland en Zeeland verdreven en
is daar de kerkbouw geheel gaan
beheersen. De Sint-Jacobskerk laat
daarvan de laatste fase zien. De
bogen, die de ruimten tussen de
pilaren overspannen, werden steeds
breder, de spitsboog werd steeds
meer afgeplat, tot die vorm, die
Tudorboog wordt genoemd en in de
Sint-Jacobskerk bij de kapellen van
schip en koor verscheidene malen is
toegepast.
In de kruising staan pilaren, die uit
een aantal pijlers zijn samengesteld
Enkele van de pijlers hebben wèl een kapitel maar
dragen mets.
en zo, in doorsnede, de vorm van een
klaverblad hebben. Merkwaardig is,
dat enkele van die pijlers wel een
kapiteel hebben maar niets of bijna
niets dragen, een teken dat men
traditionele elementen gebruikte
zonder dat deze nog werkelijk functie
hadden.
Zeer merkwaardig is het, als één
geheel opgezette, complex van
dwarspand en koorkapellen. De
binnenmuren van deze uitbreiding zijn
doorbroken door vrij diepe nissen en
het lijkt alsof de architect daarbij alle
soorten van bogen, die in zijn tijd in
zwang waren, heeft willen toepassen:
segmentbogen in de koorkapellen,
korfbogen langs de westwanden van
het dwarspand, accoladevormige
Tudorbogen aan de eindgevels
daarvan. Slechts de eerstgenoemden
zijn nog zichtbaar; het is zeer te
betreuren, dat de rest van deze
zeldzame architectonische uitstalling
verborgen zit achter lagen metsel
werk, pleister en betimmeringen.
Boven de nissen loopt door het
lichtere metselwerk een doorlopende
band van rode steen, kennelijk als
versiering bedoeld en nu ook achter
pleister verdwenen. Het probleem:
„pleisteren of schoon werk"? wordt er
door zo'n verschijnsel niet
eenvoudiger op. De band ontbreekt in
de oostwanden van de beide
transepten: het hele metselwerk
trouwens is daar achter de pleister
slordig afgewerkt. Waarschijnlijk
hebben tegen die wanden vóór de