22 Doopboog. de toren. Na de stormvloed van 1 februari 1953 bleek ernstige zout- schade aan het instrument te zijn ontstaan. Omdat de herstelkosten onverantwoordelijk hoog zouden zijn werd door het College van Kerk voogden besloten een nieuw orgel te doen plaatsen. Dat was mede mogelijk omdat in 1958 uit het rampenfonds f 100.000,- voor deze nieuwbouw beschikbaar werd gesteld. Het werd 1 968 toen op 28 juni het nieuwe orgel feestelijk in gebruik kon worden genomen. Het is een bouw werk van de firma D. Flentrop uit Zaandam, die daarbij uitging van het mechanisch sleepladesysteem. De gerestaureerde orgelkas is van massief eikenhout, de versieringen en de labiums van de pijpen zijn belegd met bladgoud. Het pijpwerk is, wat het prestantenkoor met inbegrip van de mixturen betreft, geheel van zuiver tin. Dispositie van het orgel Hoofdwerk: Prestant 16', Octaaf 8', Roerfluit 8', Octaaf 4', Spitsfluit 4', Octaaf 2', Mixtuur 6 st.. Trompet 1 6', Trompet 8'. De octaaf 8' is dubbelkorig. Borstwerk: Gedekt 8', Prestant 4', Gedektfluit 4', Woudfluit 2', Sifflet 1', Scherp 4 st. Voxhumana 8', Tremulant. Pedaal: Prestant 16', Octaaf 8', Octaaf 4', Mixtuur 6 st., Bazuin 16'. Trompet 8', Schalmei 4'. De heer P. H. Broerse was tot 1 976 de stadsbeiaardier en tevens de organist van het nieuwe orgel; daarna werd Marianne Leijnse de organiste van de Sint-Jacobskerk. Door de Orgelcommissie Vlissingen worden jaarlijks een aantal orgel concerten gegeven waarbij bekende organisten het Flentrop-orgel bespelen. De Sint Jacobstoren Aan de westzijde werd gelijk met de bouw van de kerk, de toren gebouwd, waarvoor materialen, afkomstig van de kerk van Oud-Vlissingen, gebruikt zouden zijn. De basis van de toren vormt een vier kant van circa 6x6 meter tot een hoogte van ruim 27 meter boven het straatniveau. Daarboven is de eerste gaanderij achtkantig en rondom voor zien van een balustrade. Boven de eerste gaanderij is de toren in acht kante vorm van hout opgetrokken met enkele meters hoger een tweede gaanderij eveneens voorzien van een balustrade. Tussen beide gaanderijen vindt men aan vier zijden de wijzer platen van het uurwerk. Boven de tweede gaanderij staan acht zware pilasters, waar tussen de daar aanwezige openingen een deel van het carillon is aangebracht. In de volgende etage zijn de overige klokken opgesteld. Daarboven is een met leien gedekte peervormige bal aangebracht waarop weer een vergulde bal met ijzeren kruis en koperen weerhaan de toren compleet maakt. De hoogte van de windwijzer is circa 47,50 meter boven het straat niveau (dit is NAP+ circa 50 meter). Bij de brand van 1911 werd ook de toren een prooi der vlammen en stortte het uurwerk met carillon in het kerkschip. Na veel geharrewar over al of niet herbouw van de renaissance spits, nieuwbouw in eigentijdse vorm of in gotische stijl, besloot de gemeenteraad tenslotte in 1912 tot herbouw in de oude vorm, van hout, met loden mantel4). De daarop gevolgde torenrestauratie was in handen van de stadsarchitect W. A. de Jong. Evenals bij de kerk is er toen naar gestreefd de toren in zijn oorspronkelijke vorm te herstellen. Bij de restauratie in 1962 kwamen gebreken aan het licht onder andere aan het metselwerk rond de steun beren. Het bleek dat het metselwerk aan de westzijde zeer sterk van de brand van 1911 had geleden. Met medewerking en subsidie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg kon de gemeente de toren andermaal het aanzicht geven van vóór 1911. De toren is eigendom van de burger lijke gemeente Vlissingen. Jaarlijks Koperen lezenaar met stadswapen en de vier windstreken (1652) Rugwerk: Prestant 8', Quintadeen 8', Holpijp 8', Octaaf 4', Roerfluit 4', Octaaf 2', Nasard, Sesquialter 2 st., Mixtuur 4-6 st., Dulciaan 16', Baarpijp 8', Tremulant. De baarpijp, die meestal een labiaal register is, is bij dit orgel uitgevoerd als tongwerk.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1983 | | pagina 22