16 Kloostergang, 1982. waaronder de uit het begin van de 17e eeuw daterende Vlissingse Poort, bekroond door een aardig torentje met carillon, en gekenmerkt door belangrijke details. In 1823 werd ook afgebroken de Waag op de Balans (uit 1 526), terwijl het Gravesteen op de Burg (uit 1 526) in 1 826 voor de sloop werd verkocht. We signaleren pro memorie de afbraak van het belangrijkste deel van de kloostergang van de Abdij (volgens De Stuers om de koets van de Commissaris des Konings makkelijker te doen draaien), de sloop van de Korenbeurs, het St.-Barbara- gasthuis en het Begardenklooster in de St.-Pieterstraat, dat in 1864 het loodje moest leggen voor de bouw van de HBS. Voorts vermelden we de ondergang van de pakhuizen van de Westindische Compagnie aan de Blauwendijk en de demping van het Molenwater tussen 1818 en 1864. Het kon duidelijk nog erger, want in 1 809 was de middeleeuwse Vismarktkerk in de Zusterstraat al ten ondergegaan, in 1834 gevolgd door de St.-Pieter- óf Oude- óf Noord- monsterkerk aan het Hofplein, die tussen 1 559 en 1 575 als kathedraal gefungeerd had. Deze kerk had ook een belangrijke beglazing en bevatte vele grafmonumenten en ongeveer 405 wapenborden en rouwkassen. Het plan van de kerkvoogden om in 1 902 de Koorkerk van de hand te doen, iets dat sloop ten gevolge kón hebben, werd door De Stuers en Frederiks nog net verijdeld evenzo lukte dat, wat de snode plannen met de Kloveniersdoelen betrof. In deze tijd schreef Frederiks in „De Middelburgsche Courant" ook uitvoerig over de deplorabele toestand, waarin alle Abdijgebouwen verkeerden. Onder het devies „Vooruitgang en beschaving" moesten ook oude woonhuizen het ontgelden, waaronder het „Huis Domburg" aan de Markt en ,,'t Huis Hardinck" aan de Langedelft, een rijke stadswoning uit de 16e eeuw met een dubbele top, een erker boven de ingangspartij en, terzijde daarvan, een in Nederland zeer zeldzame hofpoort. Na de afbraak in 1 883 zette men er een wanprodukt, in dit geval een school, voor in de plaats. De Wisselbank (hoek Giststraat-Dam uit 1634) met een rijke classicistische gevel was een jaar eerder al tegen de vlakte gegaan. De mooie interieurs, die bij al deze opbouwende acties eveneens sneuvelden, zijn natuurlijk niet te tellen. Vlissingen kreeg de grootste klap bij het bombardement van de Engelsen in 1809, waarbij onder andere het raadhuis uit 1 594 verwoest werd. Alle stadspoorten verdwenen toen ook van het toneel, terwijl drie belangrijke kerken, de Oostkerk, de Kleine Kerk en de Waalse kerk in die tijd in zo'n desolate toestand verkeerden, dat zij werden opgegeven. Tot overmaat van ramp brandde in 1911 de St.-Jacobskerk af. Door tussenkomst van De Stuers werd de Gevangentoren behouden, 't Landsmagazijn, 't Weeshuis en het Armenhuis gingen helaas verloren. De vestiging van „De Schelde" leverde in Vlissingen natuurlijk ook veel stedebouwkundige problemen en architectonische offers op, waaronder de hele bebouwing van de Dok- en Houtkade. In Veere wist men ook van wanten. Daar sneuvelde in 1 847 de Warwijcksepoort uit 1470, terwijl de Zandijksepoort uit 1 652 in 1 843 al de strijd had moeten staken. In 1820 had de Montfoortsetoren uit 1 503 al de sloper gezien, het unieke Lands- arsenaal uit de 1 6e eeuw liet in 1 885 het leven. Op het nippertje werden de fontein en de O.L. Vrouwekerk gered, mede door actie van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en de Ned. Oudheidkundige Bond te Amsterdam, die zich tot de Tweede Kamer wendden, 't Schotse Huis „Het Lammetje" had zijn voortbestaan te danken aan het feit, dat De Stuers het uit eigen middelen aankocht. Jacob van Lennep, die Veere in 1 823 bezocht, signaleerde daar al „alle kentekenen van het diepste verval". In feite verwachtte men omstreeks 1 860-1 870, dat de oude stad ten dode was opgeschreven. Mevrouw Bosboom-Toussaint zegt het in haar boek „Het kasteel Westhoven in Zeeland" (Haarlem 1882) precies zo: „Inderdaad, Veere was diep, welhaast reddeloos diep gevallen, de stad wier Heer eenmaal den markgrafelijken titel voerde en in de vergadering van Zeelands edelen de eerste plaats innam; de stad der Borsselens en Oranje's tot beneden de rang van een dorp afgedaald." Tussen 1881 en 1883 wilde het gemeentebestuur zelfs de zilveren beker van Maximiliaan van Oostenrijk verpatsen, maar dit besluit werd door de overheid op grond van een artikel in de gemeentewet bij Koninklijk besluit vernietigd. In 1899 had het gemeentebestuur soortgelijke plannen met de Campveerse toren, maar dit lumineuse idee strandde op een verbod van Gedeputeerde Staten van Zeeland. Men deed zelfs nog, gelukkig zonder succes, een beroep op de Kroon. Over de 1 20 belangrijke kastelen en buitenplaatsen, die in de 1 8e eeuw

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1983 | | pagina 16