20 resultaat hadden, berichten over dreigende veranderingen of slopingen bleven doorgaans uit. Monumenten, tevoren met rijkssubsidie gerestaureerd, bleken opnieuw verwaarloosd of geschonden. In 380 gevallen heeft deze commissie een inbreng ten goede gehad, maar pogingen de Nieuwezijdskapel in Amsterdam en de oud-katholieke Paradijskerk te Rotterdam te redden, liepen op een fiasco uit: beide waardevolle kerken gingen voor de bijl. Er ontbrak ten enenmale een Monumentenwet om zulks te voorkomen, die kwam er pas op 9 augustus 1 961Tot dat tijdstip konden verordeningen van gemeente besturen die wèl oog voor de oude bebouwing hadden soms een afbraak voorkomen, zoals ze nu nog nieuw bouw, die de harmonie van een buurt of straat verstoort, in enkele gevallen tegen kunnen houden. De inventarisatie werd verdeeld onder de leden van de commissie; in 1912 Grote Kerk Veere. 1975. kreeg Kalf in Utrecht het ere doctoraat vanwege zijn beschrijving van de Baronie van Breda. Toch gingen er al gauw stemmen op, dat de werkzaamheden onvoldoende opschoten. Een Enquêtecommissie, bestaande uit de leden Hofstede de Groot, Muller en Overvoorde, concludeerde dat dit te verwachten was omdat onbezoldigde en druk bezette mensen deze enorme klus: inventarisatie en beschrijving, zonder hulp van betaalde deskundigen moesten klaren. Als remedie tegen de stagnatie adviseerde de Enquête commissie de monumenten beschrijving in handen te geven van geschoolde en bezoldigde vak mensen: kunsthistorici. Er moest m.a.w. een deskundig en goed geoutilleerd Rijksbureau komen, terwijl de Rijkscommissie bleef bestaan. Omdat men toen toch een algehele reorganisatie van de monumentenzorg wilde, werd op 16 mei 1918 de commissie van 1 903 opgeheven. Men liet er geen gras over groeien. Op 25 mei 1918 kwam de nieuwe Rijkscommissie voor de Monumenten zorg al bijeen. Het was een groot college, dat 18 leden telde en dat uit twee afdelingen bestond: afdeling A voor het inventariseren en beschrijven (voortzetting commissie van 1 903) onder voorzitterschap van mr. Over voorde met dr. Haslinghuis als secretaris en een nieuwe afdeling B voor Behoud en Herstelling onder voorzitterschap van dr. Cuypers met prof. Van der Steur als secretaris. Er waren zes subcommissies: vier voor de bouwkunst, één voor het beeld houwwerk en één voor de schilderingen. Directeur van het nieuwe Rijksbureau voor de Monumentenzorg werd dr. J. Kalf, die ook lid en secretaris van de Rijks commissie was. Het Rijksbureau kreeg in 1947 na het overlijden van Kalfs opvolger, jhr. Van Nispen tot Sevenaer, de status van Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Nieuwe grondbeginselen. Intussen was een jonge generatie architecten aan getreden. In opdracht van de Ned. Oudheidkundige Bond werd in 1917 door een speciaal door haar ingestelde commissie, waarin ook dr. Kalf zitting had, een boekje uit gegeven waarin nieuwe grond beginselen en voorschriften voor het behoud, de herstelling en uitbreiding van oude gebouwen waren omschreven. Het parool bij de nieuwe generatie was nu: „behouden gaat

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1983 | | pagina 20