21 vóór vernieuwen". Met andere woorden: het in de oorspronkelijke stijl terugrestaureren van verdwenen gedeelten van een gebouw werd als een leugen tegen de geschiedenis ervan beschouwd. Men kon wèl in stijl restaureren in de zeldzame gevallen waarin volkomen zeker was hoe het vroeger geweest was. In alle andere gevallen, de meeste, moest naar nieuwe oplossingen gezocht worden door een eigentijds kunstenaar. De jeugd heeft de toekomst, dus deze beginselen wonnen het. In zijn „Schetsen" zal Tillema van hoogmoed spreken en opmerken, dat elke generatie geneigd is de direct aan haar voorafgaande onrecht aan te doen. Hoe het zij: Cuypers raakte geïsoleerd en een drama voltrok zich. Men had nooit „een man zonder toekomst" - hij was toen 91 jaar - „de leiding over jonge mensen moeten geven, die, ieder in eigen besognes, zich nog veel van de toekomst voorstelden", schrijft Tillema terecht. Cuypers, van deze ontwikkelingen het slachtoffer geworden en tot grote ergernis van bijvoorbeeld Frederiks harteloos aangevallen, trad terug en vroeg per 7 augustus ontslag. Mr. S. Gratama, die een ontwerp- monumentenwet zou lanceren, werd tenslotte algemeen voorzitter. Later zou hij zich niet tevreden tonen over de resultaten van de nieuwe grond beginselen en meende hij, dat de opstellers ervan het kunstvermogen van de eigen tijd hadden overschat. Men is geleidelijk dan ook op de middenweg uitgekomen. „Gelijk de werkwijze van Cuypers rond 1900 niet langer unaniem aan vaard kon worden, zo werd de theorie van Kalf en de zijnen in de loop der jaren '30 van hun scherpe kanten ontdaan en kwam er weer meer ruimte voor corrigeren en completeren in de oorspronkelijke vormenspraak, als inleiding tot wat zich na de tweede wereldoorlog ontwikkelde", schreef Tillema in bovengenoemd boek. Het „in stijl restaureren" was intussen door de vooruitgang der techniek ook op hoger niveau gekomen. Dr. Jan Kalf, enorm geprezen door zijn collega's Kromhout, Van der Kloot Meyburg, Slothouwer en Van der Steur, heeft in de eerste helft van de 20e eeuw grote invloed gehad op de problematiek van het restaureren. Hij is niet weg te denken uit de geschiedenis van het bouwen en restaureren in die tijd. Hij had altijd iets van de intelligente en elegante man van de wereld, goed in 't pak, een gouden ketting om de hals. „Nooit zal er een goed bouwwerk zijn, waarvan de architect geen gentleman is", liet hij zich eens ontvallen. Hij had het getij mee en maakte daar met succes gebruik van om de status van de architect omhoog te krikken. Als rebel (tegen Cuypers' opvattingen) begonnen, eindigde hij ook als rebel. Midden in Wereldoorlog II weigerde hij onverzettelijk elke medewerking aan Oechler (behoorde tot het Bouw bureau van de Rijkscommissaris) die de macht van Seys Inquart achter zich had en die meende, dat hij daarom een orgaan van reputatie als de Rijkscommissie toch was, wel kon brutaliseren. Het was ook Kalf, die woedend protesteerde tegen de ruwe wijze waarop de klokken uit de torens gehaald werden, die zich ook hevig verzette tegen sloop van monumenten door de Wehrmacht. Die tenslotte Oechler liet weten niet naar Middelburg te kunnen reizen vanwege de grote afstand, zijn leeftijd en de koude tocht tussen de ruïnes. En die tenslotte in 1 948, zes jaar vóór zijn dood, ouder en wijzer geworden, inzag, dat het zin kan hebben bepaalde principes waaraan men zelf geloofd heeft, door een jongere generatie kritisch te laten beoordelen. Reorganisatie. In de Rijkscommissie ontstonden wederom snel tegen stellingen. Er waren wrijvingen tussen de afdelingen A en B en alle heren zaten hoog te paard en waren niet gauw geneigd tot het sluiten van compromissen. Men besloot tot reorganisatie. Na de nodige spanningen werden op 1 mei 1933 de afdelingen A en B opgeheven, de taak daarvan werd nu aan de hele Rijkscommissie toebedeeld. Op 30 september 1933 installeerde prof. Van der Steur al een nieuwe commissie waarin onder anderen ook de architect Oud en de beeldhouwer Wenckebach zitting namen. De laatste, beroemd door de zeven beelden die hij voor het Veerse stadhuis maakte (1930-1932) en die bijzonder goed met de gevel harmonieerden, zou later zijn ontslag aanbieden omdat hij vanwege de Silicosewet van 1951 niet meer met zandsteen mocht werken, ondanks het feit dat hij in zijn werkplaats perfecte afzuigapparatuur had en Van der Grinten-maskers gebruikte. Dat waren naar zijn mening afdoende veiligheidsmaatregelen, maar dispensatie werd nooit gegeven. Zijn vertrek op 25 augustus 1 956 betekende een gevoelig verlies voor de commissie. Er zat nóg een beeldhouwer in, prof. Odé, die steen- en beeldhouwers weer in het oude handwerk opleidde. Onder hen bevond zich Henk Etiènne, in Zeeland nóg bekend door het standbeeld van Koningin Emma en de beelden van de Koertoren van het raadhuis te Middelburg, terwijl hij voor het „Beeldenhuis" in Vlissingen het beeld „Africa" schiep. Restauraties in Zeeland tussen 1920 en 1940 In deze periode is in Zeeland zeer veel gerestaureerd. Wij hebben met behulp van het boek van prof. dr. W. Martin „Herleefde Schoonheid" deze restauraties voor u op een rijtje gezet. Opvallend is wel, dat zowel in dit boek als ook in de andere litteratuur die hieronder wordt vermeld, niet of nauwelijks sprake is van de aannemers-uitvoerders van al deze werken. Hiermee doet men deze mensen tekort; van hen wordt immers, naast veel technische en kunsthistorische kennis, een goede verstandhouding met en begrip voor de architect geëist plus een hoge mate van integriteit. Wij hebben hun namen, voor zover mogelijk, met behulp van de Rijksdienst te Zeist, met dank aan de heer J. P. Staal, toegevoegd. Vele architecten hebben, zoals u zult zien, in deze tijd hier gewerkt waaronder de heren H. van Heeswijk en A. A. Kok. De eerste, lid van de Rijkscommissie, kon zich perfect inleven in het wezen van een historische stijl. Hij was zelfs in staat om, als het woerd „Gotische deur" bijvoorbeeld viel, uit zijn hoofd acht verschillende typen snel op papier te zetten. Hij ging heel bedaard, tegen de principes van Kalf en Oud in, nu en dan tot recon structie, het terugbrengen in de authentieke stijleenheid, over, zoals bij de Gerfkamer van de St. Jan in Den Bosch, het Gotisch huis aan de Turfkade te Goes en bij de restauratie van 't Schotse Huis „het Lammetje" te Veere (1 907). Zijn kennis van de bouwkunst was alomvattend en hij voelde precies wat een oud gebouw toekwam. Van Heeswijk, door velen als een genie beschouwd, bleef de jaren door zichzelf, ongeschokt door „pro" of „contra". Zeer bekend was ook de Amsterdamse architect A. A. Kok, die voor een groot deel de Amsterdamse woon- en pakhuizen beschreef en ook

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1983 | | pagina 21