r
van de preekkerk, die Noord-Zuid
gericht is.
De inrichting is, zoals bij de
protestantse kerk gebruikelijk,
gedacht vanuit de preekstoel, of, als
men wil, naar de preekstoel toe. Die
preekstoel is het oude meubel uit de
eerste helft van de 1 7de eeuw. Waar
hij vóór de verbouwing van 1770
gestaan heeft valt niet uit te maken.
Waarschijnlijk ook tegen de
zuidwand, maar meer naar het
Oosten. Opmerkelijk is, dat de
achterkant van de zeskantige kuip op
dezelfde wijze met ornament bewerkt
is als de andere zijden, maar nooit
gelakt, gevernist of geverfd is
geweest. Het lijkt wel of de stoel
gemaakt is met het oog op een
vrijstaande opstelling, maar dat hij
vervolgens toch tegen de wand is
geplaatst. Overigens werden de voet
en waarschijnlijk ook het achthoekige
klankbord en de trap in 1 770
vernieuwd.
Tuin. Bochten en Stoelen
Onontbeerlijk was in het
gereformeerde kerkinterieur tot voor
enige decennia de dooptuin met de
voorlezerslessenaar. Ook de slechts
voor een paar maanden bedoelde
kerkloods uit 1770, hiervoor vermeld,
werd van zo'n „tuinhekken" zoals het
bestek zegt, voorzien.
De tuin van de nieuw ingerichte kerk
was groot genoeg om er avondmaal
in te houden. Er werd een nieuwe
tafel gemaakt 26 voet lang, 31 duim
breed, met drie schragen.22)
Ten behoeve van de doopsbediening
was een koperen doopschaal
beschikbaar, die gelegd werd in een
ring, bevestigd aan de voet van de
preekstoeltrap.
De voornaamste vaste banken (met
deurtjes, van het type in Zeeland
bochten genoemd) waren te vinden in
de tuin. Aan weerskanten van de
preekstoel bevonden zich de bochten
voor de kerkeraadsleden, 4
ouderlingen en 4 diakenen, alsook
voor de voorlezer. In de hoeken
daarnaast bevinden zich nog heden
ten dage het hoge bocht aan de
oostwand en het domineesbocht, het
wetsbocht en het bocht voor
kerkvoogdij en notabelen aan de
westwand. Ook de kerkeraadsleden
hebben nu aan die westwand hun
plaats gekregen, de ouderlingen het
dichtst bij de preekstoel, de diakenen
bij het kerkportaal. Het is begrijpelijk
dat in de plaats van de ouderlingen
en diakenen verandering is
aangebracht. In de oorspronkelijke
opstelling keken ze de kerk in en
zagen nauwelijks iets van de
predikant. Hier gold blijkbaar: „het
gehoor gaat voor het gezicht". Voor
het gestoelte voor de hoge heren
geldt hetzelfde; rationeler zou zijn
geweest het op te stellen met direct
zicht op de kansel, maar dit gebeurde
niet. De waardigheid van een
hoekplaats in de tuin prevaleerde.23)
Niet alleen voorin de kerk, maar
overal rondom zijn er langs de muren
bochten aangebracht. De achterste
vakken hiervan hebben een
ruggeschot, en voorts een luifel tegen
de tocht en als opvang van door de
ramen instuivend of van de muur naar
beneden komend vuil.
Voor een deel behoorden de bochten
toe aan particulieren. Tegenover het
recht om ze te bezitten stond de
verplichting om ze te onderhouden.
Bij de aanneming van het schilder
werk in het kerkinterieur werden de
bochten, die particulier bezit waren,
buiten het contract gehouden.24) De
overige bochten werden verkocht,
terwijl de koper, behalve de koopsom,
jaarlijks een contributie moest
betalen. In het midden van de 19e
eeuw bedroeg die contributie voor
manszitplaatsen f 1,- en voor
vrouwezitplaatsen f 0,60.25) Die,
welke zich thans onder de orgelgalerij
bevinden zijn de zogenaamde „vrije"
bochten dat wil zeggen eigendom van
de kerk maar niet verkocht; ieder kan
er vrij gaan zitten.
Aan de vaste banken is naar achteren
toe een verhoging gegeven, zodat wie
daarin zit onbelemmerd over het
kerkruim heen kan kijken en
bijvoorbeeld de voorlezer zien, en een
doopplechtigheid volgen in de tuin.
Destijds was het raadzaam om in het
midden stoelen te plaatsen, omdat die
gemakkelijk konden worden opzij
gezet als er een begrafenis plaats
vond. De kerk diende immers als
begraafplaats. In 1896 kwamen hier
ook banken.26)
In Grijpskerke bestaat, zoals elders op
Noordwand Rechts nog juist m het beeld het zogenaamde „Hoge Bocht", in vormgeving maar weinig
verschillend van de overige bochten