10 duidelijke sporen aanwezig. Aangezien er sprake was van drie westgevels, is het waarschijnlijk dat er een driebeukig schip aanwezig geweest is. Een schip dat evenwel maar de helft van de lengte had van het huidige. Dit is een aantal jaren geleden geconstateerd bij een opgraving, toen een zeer zware noord-zuid gerichte fundering van Doornikse steen werd blootgemaakt. Het aantal kapellen en altaren moet in een vroege tijd al tamelijk uitgebreid geweest zijn. Rond de kerk lag het „karchof", waaromheen een muur gemaakt was met drie poorten, die gericht waren op de ingangen van de kerk. Uit het „jaerregister" van de keure van Gent van 1401 -1 402 is bekend, dat er een nieuwe toren op de St. Willibrord gebouwd is. De timmerman Lauwereyns van der Leyen uit Gent kreeg opdracht „te maert naestcommende (maart 1402)" een toren te bouwen, die rond november klaar moest zijn. Dit kan dus geen echt groot werk geweest zijn. De toren zou achtkantig moeten zijn en 16 vensters moeten bevatten. Deze achtkantige vorm is er tot op de huidige dag. We weten ook dat aan de kerk een „liberarie" verbonden was, die waarschijnlijk gesitueerd moet worden in de aanbouw van de koorkerk, waarin zich, helaas onzichtbaar voor het publiek, een heel oud en zeer fraai beeldhouwwerk bevindt. Een andere aanwijzing voor die plaats is het gegeven, dat er bij de „liberarie" een „steegher" was, die toegang gaf tot een bovenverdieping. Deze draaitrap is er nog en op de bovenverdieping vinden we eveneens prachtig gebeeldhouwde draagstenen met voorstellingen van de vier evangelisten. In de „liberarie" lagen volgens de oudste kerkrekeningen missalen en „sauters" (psalmboeken), in leer gebonden en met riemen gesloten. Tot 1430/31 bleef de kerk onveranderd. In die tijd werd een grote kapel, de „zuidkapel" aan het transept gebouwd. Ongeveer tien jaar later, in 1441/1442 werd aan de noordzijde tegen het transept de „noordkapel" gebouwd. Daarin is nu de sacristie ondergebracht. De beide kapellen hadden een tentdak. Het geld voor deze uitbreiding werd verkregen door „settinghen", of een hoofdelijke omslag, waarbij alle parochianen betrokken werden, zowel binnen als buiten de stad. Uit latere rekeningen is bekend, dat voor zulke „settinghen" de parochie ingedeeld was in „stavelrieën", ieder met een hoofdman. Als er bijzondere uitgaven gedaan moesten worden, hadden de hoofdmannen er voor te zorgen, dat via de „settinghen" het benodigde geld binnen kwam. De grote verbouwing Door de verwoesting van de stad door de Gentenaars in 1453 zal de kerk zonder twijfel veel geleden hebben. Toch is er in de stads- en kerkrekeningen van de jaren daarna maar weinig te vinden over herstelwerkzaamheden. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat er toen al plannen waren voor het geheel verbouwen en vergroten van het kerkgebouw. Tekeningen, bestekken en begrotingen voor de verbouwingen zijn tot nu toe niet gevonden, wel zijn de uitgaven zeer gedetailleerd bekend. De voortgang van de werkzaamheden is daardoor als het ware op de voet te volgen. Beroemde bouwmeesters hebben de plannen voor de verbouwing, die ruim zeventig jaar in beslag heeft genomen, ontworpen en waren aanwezig om de voortgang van het werk te controleren en aanwijzingen te geven. In 1462 begonnen de bouwmeesters Meester Everaert van Antwerpen (Evert Spoorwater) en Reynier van Ympighem een nieuw „hoogkoor" te bouwen. De opzet was zonder twijfel de lage kerk in zijn geheel op te trekken en boven het triforium een prachtige lichtbeuk te maken. Er zijn aanwijzingen die er op wijzen, dat toen de koorkerk iets breder gemaakt is. De met veel moed en optimisme begonnen bouw werd evenwel door een grote ramp plotseling stil gelegd. In het begin van 1469 werd de toren door de bliksem getroffen en brandde geheel af, evenals een deel van het oude transept en het oude schip. Aan het nieuwe werk van het hoogkoor was evenwel niet veel schade aangericht. De Hulstenaars gaven de moed niet op en brachten het nodige geld bijeen door omhalingen en giften van hoge personaliteiten, om de herstellingen aan te pakken en te voltooien. Reeds in juli van hetzelfde jaar werden door Herman de Wagenere en Augustin Quisthout, klokkengieters uit Mechelen, op het kerkhof de eerste twee klokken gegoten. In 1470 stond er weer een nieuwe toren op de kerk, wat hoofdzakelijk het werk geweest was van de meester-stadstimmerman Pieter Bruunbaert. Uiteindelijk hingen in 1470 weer 5 grote klokken en 3 „schellekens" in de toren. Op 3 mei 1481 werd onder leiding van de bouwmeester Herman de Wagemaker uit Antwerpen begonnen met het leggen van de fundamenten voor het nieuwe schip. Zeer zeker doordat het zielenaantal van de parochie was uitgebreid moest er

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1984 | | pagina 10