meer ruimte in de kerk komen en werd het schip langer en breder gemaakt. Bij de verbouwing heeft de bouwmeester rekening moeten houden met de vier zware torenpilaren van de vieringtoren en het transept van de 1 3de eeuwse kerk. Het gevolg hiervan is dat het middenschip naar verhouding vrij smal is en de twee zijbeuken breder dan normaal. Deze zeer opmerkelijke bouwwijze ontneemt echter niets aan de sierlijke vorm van de beuken. Integendeel, het verhoudingsgewijs „smalle" middenschip voldoet hierdoor uitermate goed aan de gotische bouworde, die vooral op een opwaartse ruimtewerking gericht was. Heeft men bij het uitzetten in 1481 een meetfout gemaakt? Dit is wel waarschijnlijk, omdat bij de restauratie in 1 930 bleek dat het schip enigszins scheef op de koorkerk staat. Dit is wel opmerkelijk omdat het uitzetten in de zuivere oost-west richting altijd erg nauw luisterde. Als er al afwijkingen geconstateerd worden, dan zijn deze meestal kleiner dan één graad. In 1487 kon begonnen worden met het maken van de funderingen voor de zware pilaren in het schip. Deze zijn zoals gebruikelijk, niet ter plaatse gemaakt, maar in de steenhouwerswerkplaats te Vilvoorde. Zij werden geheel afgewerkt per schip naar Hulst gebracht en door de Hulster werklieden „gherecht". De pilaren in de koorkerk zijn ouder en wijken in omvang en uitvoering van de schip-pilaren af, doch zijn in dezelfde laat-gotische stijl uitgevoerd. Meester Dominicus de Wagemaker volgde zijn vader Herman op als „meester van den wercke", doch het werk vorderde in de eerste periode na 1500 vrij langzaam. In 1513 werd er helemaal niet aan de kerk gewerkt. In 1515 bracht de Wagemaker de noord- en zuidkapel onder de daken van de zijbeuken van het schip, zodat de tentdakvorm van deze kapellen verloren ging. Na Dominicus de Wagemaker kreeg Laureys Keldermans de leiding van het werk opgedragen, dat hij samen met de Hulster Meestermetselaars Willem van Sassen en Zeger de Coc, onder supervisie van pastoor-deken Claeys Hughe tot een goed eind bracht. De van bijzondere beschilderingen voorziene grafkelder van deze bouwpastoor bevindt zich nog onder de vloer van de middengang in de koorkerk. We komen daar verderop nog op terug. Het resultaat van de lange reeks van verbouwingen is geweest dat zo goed als alle kenmerken van de Vlaamse gothiek zijn verdwenen, uitgezonderd de situering van de middentoren en enkele draag- en sluitstenen van de gewelven in de koorkerk. Het machtige bouwwerk vertoont nu volop de vormen van de Brabantse gothiek. Het koor is in die rijke trant, met omgang, 3 straalkapellen en 8 rechthoekige kapellen langs de flanken, uitgevoerd. Luchtbogen schoren de hoge gewelven van het koor. Rond 1 535 moeten de Hulstenaars de St. Willibrord in zijn volle glorie, zoals we hem thans nog kennen, in gebruik hebben kunnen nemen. De toren Aan hetgeen overgebleven is van de oudste toren komt de voorliefde die men in de Scheldestreek had voor torens van een achthoekige gedaante, geplaatst op de kruisingen van de kerken, duidelijk tot uitdruking. Deze oude kruising met de vieringtoren en dwarsschip uit de 1 3de eeuw, is tot op de huidige dag in zijn grondvorm bewaard gebleven. Het is zeer waarschijnlijk dat het voornemen om

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1984 | | pagina 11