1 7
aan wijde vulstemmen, liefelijk in zijn
fluiten, krachtig en gloedvol in zijn
tongwerken. Zowel het ontwerp van
de dispositie als de restauratie
verdienen alle lof.
Beschilderde grafkelders
Zoals op verschillende andere
plaatsen, vooral in Belgisch en
Zeeuws Vlaanderen, zijn ook in Hulst
enkele beschilderde graven uit de
middeleeuwen gevonden. De
belangrijkste ontdekking op dit terrein
in Hulst dateert van oktober 1933.
Toen werd tijdens de restauratie
werkzaamheden een grote
beschilderde grafkelder aangetroffen
bij de ingang van het koor, even
oostelijk van de beide oostelijke
kruispijlers. Het gewelf van de kelder
was verschillende jaren vóór 1 933 al
gedeeltelijk ingestort. Men heeft toen
de gebeenten die men in de kelder
aantrof er uit verwijderd en elders ter
aarde besteld. Het gewelf werd
daarna weer dichtgemetseld. De
beschildering van het gewelf was
hierdoor reeds geheel verloren
gegaan.
Het is achteraf bezien onbegrijpelijk
dat vele jaren lang aan het bestaan
van deze grafkelder geen aandacht
werd besteed. Het duurde namelijk
tot januari 1 953, voordat werd
nagegaan welke mogelijkheden er
waren om tot een verantwoorde
restauratie en vooral conservatie te
komen.
Nog veel onbegrijpelijker is het, dat
de raming van de kosten ten bedrage
van f2.11 0,-, op 3 februari 1 953
overgemaakt aan deken J.
Plasschaert, er voor heeft gezorgd,
dat er niets gebeurde en uiteindelijk
de tand des tijds zijn vernielend werk
hier heeft kunnen voltooien. Op 19
juni 1 953 is er al goedkeuring van
het Ministerie van O.K. en W. voor
een subsidie van 40% van de kosten.
Daarna schrijft deken Plasschaert op
25 augustus 1953 aan de
Rijksinspecteur voor roerende
monumenten dat hij nog wacht op
subsidie van de Provinciale Staten en
de Gemeente, want „mijn kerkbestuur
geeft niet graag veel geld uit voor dit
ondergronds kunstbezit, aangezien
onze kerk zo zwaar met schulden
belast is".
Op 1 9 januari 1 954 deelt deken
Plasschaert aan Rijksinspecteur D. F.
Lunsingh Scheurleer mede dat hij uit
Hulst vertrokken is en besluit dan met
de mededeling: „Mijn opvolger deken
G. van Dijk heb ik nauwkeurig van
alles ingelicht en alles heb ik aan zijn
zorgen toevertrouwd". En dan houdt
alles op.
In april 1970 werd een onderzoek
ingesteld door P. J. Brand, J. van
Hinte en W. P. Dezutter. De
schilderingen verkeerden in zeer
deplorabele toestand, bij de minste
aanraking bladderden zij af.
Ze zijn voorgoed verloren.
Vastgesteld is dat het hier ging om
de grafkelder van de bouwpastoor
Claeys Hughe, overleden in 1544. Het
is een beschildering uit een late
periode, wat ook blijkt uit de stijl van
de figuren, vooral van de Gekruisigde.
Verder waren er in het graf
afbeeldingen van Maria en Johannes,
de H. Willibrordus, de H. Nicolaas van
Myra, de H. Barbara, de H. Catharina
en de H. Gerardus van Brogne. Al met
al een iconografisch zeer rijk
versierde monumentale grafkelder,
waarvan de cultuur-historische
waarde niet moet worden onderschat.
Nu ligt op deze grafkelder een nieuwe
arduinen zerksteen, daarop gelegd na
de restauratie van de kerk. Dit is dus
beslist geen grafsteen! De tekst luidt:
„Hier werd begraven Hr. en Mr. Claijs