8»
§f/M
K
22
verband met troffel, waterpas en
schietlood. Op zijn aanwijzing maakt
de kalkmaker uit een mengsel van
steenkalk of schelpkalk met een
toeslagmateriaal een specie, die met
water aangemengd, geblust, onder
invloed van het koolzuur uit de lucht
versteende. Dat proces verliep
evenwel traag, waardoor men 's
winters niet kon werken; de metselaar
dekte dan zijn werk af met stroo of
mest en vertrok naar huis.
Merkwaardig is, dat vrij veel vrouwen
zich met kalkmaken bezig hebben
gehouden, zij speelden trouwens toch
in de middeleeuwen, ook bij de bouw,
een actieve rol.
Kalksteengroeven waren in de buurt
van Montmartre.
In Vlaanderen en Holland werd, bij
gebrek aan natuursteen ter plaatse,
veel baksteen, kloostermoppen van
35 x 1 7 x 9 cm gebruikt, vaak
afgewisseld met zandsteenblokken uit
de buurt van Balegem, de
zogenaamde Ledesteen. Soms werd
ook een hele gevel met Gobertange
steen bekleed, afkomstig uit de
omgeving van Jodoigne. Een enkele
keer paste men in Zeeland ook
Doornikse Steen toe zoals o.a. bij de
Balanspoort te Middelburg, de
Nobelpoort te Zierikzee, die tot halve
hoogte hoekblokken van deze steen
vertoont en aan de St. Bavo kerk te
Aardenburg.
Over de metselverbanden zou ook
veel te verhalen zijn, want daarmee
kan men vaak een gebouw dateren.
Voor liefhebbers zij vermeld, dat men
vóór 1 325 in Vlaams verband
metselde (d.w.z. kop-strek-kop-strek)
en dat men daarna afwisselend
koppenlagen en strekkenlagen,
meestal in kruisverband, maakte,
waarbij de voegen nauwkeurig
afgewerkt werden: „ende de vuegen
te strijcken".
Laten we nu onze aandacht richten op
de mensen, die de voornaamste
plaats op de bouwwerken innamen:
de steenhouwers, waarvan een deel
in de loop van de 1 2e eeuw
uitgroeide tot beeldhouwers en
bouwmeesters. Ook in die laatste
functie werkten ze tot de tweede helft
van de dertiende eeuw gewoon mee.
Zij waren op de steigers opgeleid en
leidden de bouwloods zonder
tussenkomst van een aannemer;
meestal bezaten zij ook een
diepgaande kennis van het
timmermansvak.
Beitel.
Winkelhaak, waarmee
men controleerde, of een
hoek goed recht was.
Steekbijl.
Spitsvlecht om steen ruw te bewerken.
1 ïvWyi H»V»*
Trekzeeg waarmee zachte steen gezaagd werd.
Steekpasser om de
juiste maat uit te zetten.