23 Natuurlijk komt nu de vraag aan de orde, hoe bouwmeesters aan hun technische kennis gekomen zijn. Wij voeren nu de bouwmeester Villard de Honnecourt (1235) ten tonele, die uit Picardië kwam. Van hem is in de Bibliothèque nationale te Parijs een schetsboek te zien, bestaande uit 33 perkamenten bladzijden, z'n notitieboekje als 't ware, dat in de Middeleeuwen uitgroeide tot hèt boek van de Bouwloods. Villard had het koor van de kerk te Vaucelles verbouwd en hoorde tot de mensen, die wij graag geniaal noemen, hij had een en ander gemeen met de later levende Leonardo da Vinci. In dit schetsboek zijn niet alleen ornamenten en constructies getekend, die toegepast zijn bij de bouw van noord-Franse kathedralen, waaruit onder hem werkende meesters en gezellen lering konden trekken, maar hier blijkt ook 's mans enorme weetgierigheid en interesse. Gedurende zijn vele reizen, die hem tot in Hongarije brachten (hij bouwde een kerk in 't Hongaarse Kosice) legde hij alles, wat hij op z'n pad ontmoette, vast: de natuur, dieren en fantasie-beesten, Heiligen en mensen van hoog tot laag en de kerken en torens (van Rheims, Chartres, Laon, Meaux en Lausanne), die hem boeiden. Hij had ook belangstelling voor meetkunde; dankzij de geometrie kon hij dan ook de hoogte van een gebouw of de breedte van een rivier vaststellen. Ook ontwikkelde hij zich tot ingenieur, die hefinstrumenten bedacht en ontwierp, windassen, kaapstanders en tredmolens, „waarin één of twee mannen (de kraanluijden) op de manier van eekhoorns rondsprongen". De Egyptenaren hadden hellingen kunnen maken om al hun materiaal naar boven te brengen, in de stad uit Villards tijd was daar geen ruimte voor, dus moest men hijsen. De vraag, waar Villard en de bouwmeesters van zijn tijd de kennis van de meetkunde vandaan gehaald hebben, blijft nu nog open. Bernardus, van 1114-1119 meester van de beroemde bisschoppelijke School van Chartres, geeft een antwoord: „wij zijn als dwergen, die op de schouders van reuzen zijn geklommen, zodat wij veel meer dingen waarnemen dan zij; niet omdat ons gezicht verder reikt of omdat onze gestalte groter is, maar omdat wij door reusachtige gestalten worden geschraagd en hoger opgeheven". Wie waren die reuzen dan wel, op wier schouders de Middeleeuwse bouwmeester stond? Ten eerste: de onmiddellijke overlevering van kennis, die de Romeinse landmeters hadden bezeten. Ten tweede: de studie van het boek „De Architectura" van de Romeinse bouwmeester Vitruvius, die in de tijd van Keizer Augustus leefde. Zijn handschriften werden in de vroege Middeleeuwen voortdurend gecopiëerd. Ten derde: de smeltkroes van de Arabische wetenschap. Mohammedaanse geleerden hebben in de loop van de negende en tiende eeuw een groot deel van de wetenschappelijke literatuur uit de classieke oudheid in 't Arabisch vertaald en wel werken van Aristoteles, Plato, Euclides en Ptolemaeus. Zij zijn het geweest, die de verworvenheden van de classieke oudheid en die van het nabije en

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1984 | | pagina 23