1 3
Naar aanleiding van een tot Kerkvoogden gericht schrijven, door eenige leden der Kerk,
die zich tot een Comité gevormd hebben, om door vrijwillige bijdragen geiden in te zamelen,
met het doel een Kerkorgel aan te schaffen, om dit ter plaatsing in de kerk, het College van
Kerkvoogden aan te bieden, achten Kerkvoogden het niet ondienstig, schoon hun geen advies is
gevraagd, aan de leden der Kerk mededeeling te doen, dat zij eenparig en beslist de meening zijn
toegedaan, dat zij op geenerlei wijze kunnen en mogen medewerken om een orgel te stichten of
te plaatsen ter begeleiding van het Kerkgezangomdat zij als beheerders der Kerkelijke goederen
in de vaste overtuiging verkeeren dat, willen zij naar plicht en roeping handelen, zij gehouden en
gebonden zijn door testamentaire beschikking om hieraan hunne toestemming te onthouden.
Kerkvoogden wenschen de oude palen, die de vaderen gemaakt hebben, niet te verplaatsen
of uit te rukken en achten zich geroepen, evenals de opeenvolgende Besturen en Beheerders der
Kerkelijke middelen meer dan een eeuw lang gedaan hebben, zich te houden aan en niet af te
wijken van de testamentaire beschikking van wijlen „vrouwe Maria Coomans".
Zij houden het er voor, dat de zin en beteekenis van hare uiterste wilsbepaling en de
inhoud en geest van het testament, aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat en onwedersprekelijk
deze bedoeling daarin is nedergelegd, dat zij de Hofstede „Stelhoeve" met bijbehoorende gronden
aan de Kerk te Wemeldinge heeft bemaakt en geschonken onder deze duidelijke conditie en
veelzeggende bepaling, dat Kerkvoogden er nooit of nimmer toe zouden overgaan om voor hunne
rekening een orgel te stichten of te plaatsen binnen de muren der Kerk om het psalmgezang te
begeleidenen zoo zij er toe overgingen deze verbintenis te schenden, dat dan de gelegateerde
goederen aan het Armbestuur zouden overgaan; en zoo ooit het Armbestuur hiertoe mocht
besluiten, al het bemaakte goed aan de dan nog levende en rechthebbende erfgenamen zou
toekomen, die deze goederen dan rechtens in bezit zouden kunnen nemen. Wij vragen: kon de
Erflaatster zich duidelijker en beslister uitspreken?
De orgelkwestie. Gedeelte van een rondschrijven van de kerkvoogden van 24 december 1 907.
doopouders weer zoals vroeger in de
tuin te plaatsen in plaats van juist
daarbuiten.
De herenbank tegen de torenzijde
met twee rijen zitplaatsen dateert uit
1655. Boven de herenbank zijn een
zestal bijbelteksten op een houten
paneel geschilderd, waarschijnlijk bij
de restauratie in 1856.
Van de tien lichtkronen zijn er vier
voorzien van echte kaarsen, die
overigens nooit worden ontstoken. De
overige zes zijn voorzien van goed
kope bolletjes.
De vloer in schip en zuidbeuk loopt
naar het zuiden toe nogal sterk op.
De banken zijn eenvoudig maar
degelijk. Ze zijn in het begin van de
jaren vijftig licht eiken houtstructuur
geschilderd; een zeer matige kleuren
combinatie met het originele eiken
meubilair. De gekleurde ramen in
noord- en zuidwand doen goedkoop
en weinig smaakvol aan, al leveren ze
bij zonnig weer een tamelijk vrolijke
lichtval op.
Het orgel
Het orgel, of liever gezegd de orgel
kwestie, is in de kerk van Wemel
dinge een heel bijzonder verhaal.
Zoals het orgel er nu sedert 1958
staat, gebouwd op de orgelgalerij in
het koor met het front in de triomf
boog, neemt het in het interieur een
passende plaats in.
Maar tot 1 958 was de kerk orgelloos,
gebaseerd op het vrij bekende
verhaal: Maria Coomans, ambachts-
vrouwe van Wemeldinge, vermaakte
op 24 maart 1 787 in haar testament
een gedeelte van haar bezittingen aan
de Hervormde Kerk van Wemeldinge,
echter onder het beding, „dat geen
orgel ten dienste van het gesang in
voornoemde kerk te Wemeldinge,
voor rekening derselve kerk gemaakt,
mog opgerigt worde."
Het is vooral ds. J. G. van leperen
geweest, hervormd predikant in
Wemeldinge van 1 951 tot 1 957, die
aan „de orgelkwestie" zeer uitvoerig
aandacht heeft besteed, een hoeveel
heid materiaal heeft verzameld en er
nogal uitgebreid over heeft
geschreven. Ds. Van leperen komt in
zijn uiteenzetting tot een tamelijk
uitputtend overzicht van de mogelijke
beweegredenen, die er toe geleid
kunnen hebben dat de gewraakte
bepaling in het testament werd
opgenomen. Het meest hardnekkig is
altijd de overlevering gebleven dat de
ongehuwde Maria Coomans tijdens
haar leven een kostbaar orgel aan de
kerk heeft aangeboden, maar dat dit
geschenk zou zijn geweigerd. Uit een
soort rancune hierover zou zij toen in
haar testament hebben vastgelegd,
dat de ondankbare gemeente van
Wemeldinge nu ook nooit meer een
orgel zou mogen bezitten.
Wij zijn evenwel de mening toe
gedaan, dat de wens om te voor
komen dat het aan de kerk vermaakte
familiebezit later weer in vreemde
handen zou overgaan, de drijfveer is
geweest. 1 787 lag juist in de periode
dat het orfel in de kerken op het