14
Het in 1958 geplaatste orgel.
het platteland, in navolging van de
stadskernen, duidelijk in de belang
stelling kwam. In Baarland was op
1 oktober 1786 een orgel ingewijd.
Het orgel in de kerk van Kloetinge
was ook gloednieuw, de inwijding
dateert van 27 mei 1787, in Nisse
zou de inwijding van het orgel in het
voorjaar van 1 788 plaats vinden.
Maria Coomans zal zeker in de gaten
hebben gehad, dat deze tendens zich
op het platteland zou doorzetten en
dat men in Wemeldinge snel in de
verleiding zou kunnen komen, met
zo'n meevaller als het legaat was, dit
in belangrijke mate te gelde te maken
en zich dan, mogelijk een zeer
kostbaar instrument, aan te schaffen.
En aangezien ze uit een traditionele
familie stamde, die instandhouding
van eenmaal verworven bezit hoog in
het vaandel had, zal deze gedachte
haar niet welgevallig geweest zijn.
Inderdaad heeft men zich in Wemel
dinge gedurende een lange reeks van
jaren op zijn minst geschikt in de
situatie van de orgelloosheid. Terwijl
in de loop van de 1 9de eeuw in de
ene na de andere dorpskerk in de
omgeving een orgel werd geplaatst,
bleef het in Wemeldinge rustig op dit
gebied. Alleen geeft het te denken,
dat vóór de restauratie van het
kerkgebouw in 1 857 zich op de
westelijke muur een beschildering
bevond, die een orgelfront voorstelde.
We kunnen ons afvragen of men op
deze wijze uitdrukking heeft willen
geven aan een bij een aantal mensen
levend besef, dat een kerk zonder
orgel toch eigenlijk incompleet was.
Pas in 1 905 komt een proces op
gang dat uiteindelijk zal leiden tot de
plaatsing van een orgel. Regelmatig
buigen daarna advocaten van naam
en andere deskundigen" zich over de
testamentaire bepalingen met de
bedoeling hieraan een zodanige uitleg
te geven dat plaatsing van een orgel
zonder risico's zal kunnen gebeuren.
Een orgelcomité wordt opgericht. Dit
comité belegt propaganda-avonden,
zamelt gelden in, voert besprekingen
en stuurt circulaires rond aan de
leden van de gemeente.
Natuurlijk is niet iedereen hiermee
ingenomen. Het eerbiedwaardige
college van kerkvoogden voelt zich,
terecht uiteraard, verantwoordelijk
voor de stoffelijke belangen van de
kerk. Ook alles wat met een eventueel
orgel te maken heeft, valt hieronder.
Het antwoord van de kerkvoogden op
de circulaire van het orgelcomité, was
een rondschrijven aan de gemeente
leden, dat aan duidelijkheid niets te
wensen overliet. „Kerkvoogden
wenschen de oude palen die de
vaderen gemaakt hebben, niet te
verplaatsen of uit te rukken", zo
stelden zij en zij wierpen de vraag op,
of Maria Coomans soms nog de
bepaling toegevoegd moest hebben,
„dat ook buiten Kerkvoogden om
niemand ooit zou trachten een orgel
in de kerk binnen te smokkelen."
Zo verstrijken de jaren. Een aantal
jaren is het rustig, dan laait het vuur
weer op en buigen zich weer andere
geleerden over de strijdvragen. Het is
ds. J. G. van leperen die de doorbraak
weet te bewerkstelligen. Nauwelijks
enkele weken nadat hij op
18 november 1951 zijn intrede in
Wemeldinge deed, richtte hij zich tot
de Generale Synode der Nederlandse
Hervormde Kerk met een uitvoerige
uiteenzetting over de orgelkwestie.
Door de Synode wordt hieraan snel
aandacht besteed en advies gevraagd
aan de gedeputeerde der Nederlandse
Hervormde Kerk bij de overheid. De
conclusie van het hierop volgende
onderzoek is, dat het plaatsen van
een orgel voor rekening van een
aparte stichting geen bezwaren kan
opleveren. Het groene licht is hiermee
gegeven.