11
Schouwen en Duiveland zette deze traditie
zelfs in 1597 nog voort. Zij gingen dan in
optocht barrevoets door het dorp, tot groot
ongenoegen van de predikant.
Pasgeborenen werden vaak genoemd naar
de schutspatroon van hun dorp. Het feit dat
Adriaan in Dreischor destijds de meest
voorkomende voornaam was, kan hiermee
te maken hebben.
Boven de toreningang ziet men een nis. Het
is waarschijnlijk dat hierin tot aan de
beeldenstorm een beeldje van de
schutspatroon Sint Adriaan heeft gestaan.
Het interieur
Laten we voorop stellen dat de laatste
restauratie van de kerk per saldo een zeer
goede zaak geweest is, ook voor het
interieur en het zicht op de totale ruimte.
Toch, als we proberen de kerk
onbevooroordeeld te betreden, kunnen we
ons niet aan de indruk onttrekken dat het
niet echt 'af' is. De ruimte is te leeg, doet
wat teveel denken aan de kerken uit de tijd
van de republiek, overwegend wandelkerk
en staanplaatsen voor het gewone volk. In
het schip een beperkt aantal zitplaatsen in
één blok recht opgestelde banken.
De sobere preekstoel uit de tijd rond 1670 -
duidelijk minder bewerkt dan de meeste
kansels uit de 17de eeuw - vroeger
opgesteld in de koorsluiting, is verplaatst
naar de zuidelijke wand, op de grens van
koor en schip. Naar onze mening had men
hiervoor een gelukkiger plaats kunnen
kiezen.
Tegen de noordwand van het schip
bevinden zich enige 17de en 18de eeuwse
overhuifde houten banken.
Het koor wordt afgescheiden door een
houten laatgotisch hekwerk, te dateren eind
15de, begin 16de eeuw. Het is
waarschijnlijk dat dit een gedeelte van het
oude koorhek is.
In de vloer van het koor valt ons oog op een
wat onregelmatige blauwe steen, voorzien
van vijf wijdingskruisjes, vier dicht aan de
hoeken en één in het midden van de steen.
De afmetingen van de steen - 174 bij 114
cm - maken het zeer waarschijnlijk dat dit
de altaarsteen is van het aan Sint Adriaan
gewijde hoofdaltaar, dat in het koor stond.
In de vloer van het koor bevinden zich
verder enkele 15de en 16de eeuwse
grafstenen, zowel van geestelijken als van
ridders. Ze zijn zeer de moeite waard,
hoewel ze deels zwaar beschadigd zijn.
Op verschillende plaatsen zijn tijdens de
laatste restauratie op de muren op een
kalklaag een aantal muurschilderingen te
voorschijn gekomen. Het waren in
belangrijke mate geschilderde cartouches
met teksten uit de Deux-Aes bijbel van
1561 -1562, aangebracht kort na de intrede
van de reformatie in Dreischor (1572).
Helaas konden maar op enkele plaatsen
Overzicht van de grafkapel-
gedeelten van deze muurschilderingen
worden geconserveerd.
Het orgel is een geschenk van het Zweedse
volk en is gebouwd in 1968 volgens eigen
ontwerp, door H.J. Vierdag, orgelmaker te
Enschede. Het is jammer te moeten
constateren dat de vormgeving in dit
interieur wel erg modern aandoet. De
eikenhouten kast is geloogd en mat gelakt.
De labia van de frontpijpen zijn met
bladgoud belegd. De dispositie is als volgt:
Hoofdmerk:
Pedaal:
Borslwerk:
Prestant
Gedekt
Holpijp
8 voet
16 voet
8 voet
Roerfluit
Prestant
Roerfluit
8 voet
8 voet
4 voet
Octaaf
Fagot
Prestant
4 voet
16 voet
2 voet
Octaaf
Scalmei
Nasard
2 voet
4 voet
11/3 voet
Fluit
Scherp
2 voet
2 sterk
Mixtuur
Regaal
4-6 scherp
8 voet
T rompet
8 voet
Het register Prestant 8 voet in het pedaal is
een transmissie van de Prestant van het
hoofdwerk, zodat het orgel 17 zelfstandige
registers bezit, wat neerkomt op circa 1100
pijpen.
Grafmonumenten
Waar we bij een beschrijving van de kerk
van Dreischor zeker bij stil dienen te staan
is de grafkapel voor de ambachtsheren van
Dreischor, één van de mooiste grafkapellen
van Nederland. 'Mooi' dan wel te verstaan
mits we de disharmonie tussen de
soberheid van de totale ruimte en de
weelderige pracht en praal van de 18de
eeuwse grafmonumenten op de koop toe
nemen. De grafkapel is ingericht in de
driezijdige oostelijke afsluiting van de
zuidbeuk. De kapel heeft een verhoogde
vloer, waaronder de grafkelder zich bevindt
en wordt van de rest van de zijbeuk
afgescheiden door een smeedijzeren hek.
In het midden bevindt zich tegen de muur
het grafmonument van de ongehuwde
gebroeders Ockerse, links dat van Pieter
Mogge.
Het marmeren grafmonument van Cornelis
(overl. 1728) en Johan Ockerse (overl.
1742) is opgetrokken in Lodewijk-XIV-stijl.
Johan was de opdrachtgever, de Haagse
beeldhouwer Nicolaas Seuntjes de
uitvoerder. Op een verhoging bevindt zich
de schijnsarcofaag, want de beide broers
zijn in de grafkelder, onder de kapel,
bijgezet.
Beneden de sarcofaag bevindt zich het
dubbele opschrift. Rechts wordt Cornelis
herdacht en worden zijn ambten en
deugden vermeld.
Fragment uit de vertaling van de latijnse
tekst:
'Tijdens zijn leven was hij een concentratie