1 Het beschilderde houten gewelf van de grafkapel. tombewordt geflankeerd door de beelden van 'prudentia' (voorzichtigheid) en 'frugalitas' (matigheid). Aan de voorzijde van de sarcofaag zijn de kentekenen afgebeeld van de ambten die Mogge bekleedde. De tijdelijkheid van deze aardse ambten wordt weergegeven door voorwerpen boven het sarcofaagdeksel. Boven het portret van Mogge een skelet, bekleed met een mantel en in de linkerhand een met een olijftak omwonden mes. De brokaten mantel duidt op het losmaken van de rijken van hun bezittingen en het omwonden mes betekent dat de dood een wonde van vrede en rust brengt. Boven het skelet een pot met vuur, waaromheen een in zijn staart bijtende slang als eeuwigheidssymbool. Aan de oren van de vuurpot hangen twee slingers met eikebladeren: duurzaamheid en kracht. Aan de zijden zijn de 16 kwartierwapens van de betovergrootouders afgebeeld. In de kapitelen die het grafmonument omramen zijn landbouwwerktuigen en gekruiste doodsbeenderen afgebeeld, met er boven doodshoofden. Boven de pilasters twee brandende lampen. Ter weerszijden van het opschrift zitten twee putti met tekenen van wereldlijke macht. Het monument wordt bekroond door het wapen Mogge, met twee griffioenen als schildhouders. Boven dit wapen tenslotte zien we de fenix, de mythologische vogel die, na een leven van vijfhonderd jaar, zich telkens op een bed van welriekende kruiden verbrandt, om na drie dagen verjongd weer op te staan. De gewelfschilderingen Uniek is het beschilderde houten gewelf van de grafkapel. De monochrome beschildering dateert van ongeveer 1750 en is van de hand van Pieter Bossenblij. Het gewelf is in vijf vakken onderverdeeld. In de beide zijvakken zien we. boven de zijmuren van de kapel, een geschilderde balustrade. De werkelijke architectuur wordt als het ware geschilderd voortgezet. Het in elkaar laten overvloeien van architectuur en schildering is typerend voor de barok. Van oudsher symboliseert het gewelf of de koepel de hemelse zóne. Dienovereenkomstig zien we in Dreischor een bewolkte lucht, waarin zich een aantal allegorische gestalten bevindt. Links op de balustrade zit de Overvloed, een vrouwenfiguur met de hoorn des overvloeds, rechts de Overwinning, een vrouw met een lauwertak in de rechterhand. In het middelste vak wordt de Tijd verdreven door de Voorzichtigheid. Links van de Tijd zitten putti op wolken bellen te blazen. Dit is een allegorische illustratie van het klassieke spreekwoord 'homo bulla' (de mens is een waterbel). Ook in het vlak rechts van de Tijd is sprake van vergankelijkheidssymboliek: de bloemen, die weldra zullen verwelken en de rokende toorts zijn bekende motieven. Samenvattend kunnen we zeggen dat op het gewelf tijd, dood en vergankelijkheid tegenover voorzichtigheid, overvloed en overwinning staan. De deugd en het geluk overwinnen de vergankelijkheid en de dood. Slot Het is niet voor niets geweest dat men, aansluitend op de restauratie tegen het eind van de jaren zestig de zgn. 'winterkerk' heeft gebouwd: een gebouwtje aan de noordkant naast het koor, enigszins losstaand van de kerk, maar toch een goede eenheid vormend, architectonisch zeer verantwoord uitgevoerd en goed opgenomen in de op het kerkhof aangebrachte beplanting. Zoals op vele plaatsen is namelijk ook in Dreischor de laatste decennia de zondagse kerkgang met sprongen achteruit gegaan. Als we moeten constateren dat in een overwegend hervormd dorp met 800 inwoners, 120 belijdende lidmaten en 300 doopleden in het winterhalfjaar in een dergelijke kleine ruimte ruimschoots gekerkt kan worden, dan is dat in feite een bedroevend verschijnsel. Dit betekent overigens ook dat het kerkgebouw in het najaar en in de winter vanwege de stookkosten volledig ongebruikt staat. In de zomermaanden komen er wat meer mensen in de diensten, hoofdzakelijk door de aanwezigheid van vreemdelingen in de regio. Deze vreemdelingen zorgen er tevens voor dat de kerk per seizoen op de door de weekse dagen door enkele duizenden mensen wordt bezocht. Hiervoor is de kerk dagelijks opengesteld. Niettemin is ook in die tijd het aantal zitplaatsen in de kerk meer dan voldoende. Als predikantsplaats is Dreischor al vanaf kort na de laatste wereldoorlog gecombineerd met Noordgouwe. Toch blijft het de vraag of de opstelling van kansel en banken en het aantal hiervan, vooral ook met het oog op de fantastische acoustiek van dit prachtige bouwwerk, juist gekozen is. Vooral door die acoustiek is de kerk zeer in trek voor zanguitvoeringen en orgelconcerten en bij die gelegenheden moet er vaak veel geïmproviseerd worden. Bronnen: - J.L Braber: 'Uit Dreischors verleden'. Zierkzee. 1975. - J.L. Braber: 'Bezienswaardigheden in de Adriaanskerk te Dreischor'. Dreischor, 1984. - C. Chavannes-Mazel e.a.'Langs de oude Zeeuwse kerken'. Baam, 1975. - P.C.J. van Dael. 'De grafkapel voor de ambachtsheren van Dreischor', in Kroniek van het land van de zeemeermin no. 4,1979. - P.J. 't Hooft: 'Dorpen in Zeeland'. Amsterdam, 1944. - H. Janse: Kerken en torens in Zeeland'. Zaltbommel. 1969. - JJ.M. Timmers: 'Christelijke symboliek en iconografie Haarlem, 1978. - Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland, Zierikzee. Met dank voor inlichtingen en adviezen aan pastoor F.W.J Bastiaensen te Lewedorp. J.L. Braber te Dreischor, F. Roggeband te Dreischor en H. Uil te Zierikzee.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1985 | | pagina 13