uitstekend verzorgde kerkhof, omgeven
door een enkele meters brede gracht, is
evident.
Gelukkig heeft de watersnood van 1953
door de hoge ligging van de ring, waardoor
het water alleen bij zeer hoge vloeden op de
ring en tot in de kerk kwam, geen
onherstelbare schade aangericht.
Of er, zoals 't Hooft schrijft, door het feit dat
hier om de kerk en zijn hof nog een gracht
overgebleven is, een mogelijkheid is om het
ontstaan van de dorpen te achterhalen uit
de aanleg van de oude burchten, willen we
in het midden laten. Dit is ook niet de plaats
om daar dieper op in te gaan. Dat het
totaalbeeld van deze dorpsring tot ons
gekomen is vanuit de middeleeuwen, is
evenwel zeker, Braber dateert het ontstaan
van de ring in de periode omstreeks 1340.
Dreischor was een hoge heerlijkheid.
Daartoe behoorde het halsrecht. De
doodstraf kon er in al zijn varianten worden
uitgesproken en ter plaatse worden
voltrokken. Ook verminkende straffen
konden worden opgelegd.
moeten dan ook aannemen dat de
bestaande kerk het oorspronkelijke gebouw
is, wat correspondeert met de
ontstaansgeschiedenis van het gebied. We
zien in Dreischor een niet al te vaak
voorkomende grondvorm van de kerk,
namelijk een tweebeukige hallekerk,
gebouwd volgens één bouwplan. Aan de
noordkant bevindt zich een zijkapel. Het is
niet duidelijk of dit een aanzet geweest is
voor een complete noordelijke beuk.
Dat schip, noorderzijkapel én zuidbeuk
volgens één oorspronkelijk bouwplan zijn
opgezet kan men opmaken uit het
De toren van de westzijde.
metselwerk van de bakstenen, dat
ononderbroken rond de gehele kerk
doorloopt. Verder ontbreekt er een
fundering onder de scheibogen (tussen het
schip en de zuidbeuk), die noodzakelijk zou
zijn geweest als het schip eerst als een op
zichzelf staand geheel zou zijn gebouwd.
Bovendien zijn de natuurstenen kapitelen
onder de scheibogen identiek aan het
kapiteel in de noorderzijkapel. Dit
'koolbladkapiteel' - kenmerk van de
Brabantse gotiek - heeft een grote en een
kleine krans van gestileerde bladeren en is
rond 1450 te dateren.
De kerk bouwkundig
Zoals gebruikelijk, zeker in de echte nog
niet met uitgebreide nieuwbouwwijken
gezegende ringdorpen, nemen ook in
Dreischor kerk en toren een zeer centrale
plaats in. Voor zover bekend gaat de
kerkelijke geschiedenis van Dreischor wat
minder ver terug dan van een aantal andere
plaatsen in de omgeving.
Kort na het jaar 1000 zullen de door
kleiafzetting hoger opgeslibde schorren van
Dreischor zijn ingepolderd door Vlaamse
kloosterlingen. In deze contreien
ontstonden zo drie eilanden, Schouwen,
Duiveland en Dreischor. Dreischor vormde
dus een apart eilandje, dat aanvankelijk ook
het huidige Sirjansland omvatte. Of er in die
periode op Dreischor al iets van een kerkje
of kapelletje heeft gestaan is onbekend.
In 1287 of 1288 vloeide echter de grote
polder Dreischor in en werd in tweeën
gedeeld door een brede stroomgeul, het
latere Dijkwater. Doordat men destijds niet
in staat was om Dreischor te herdijken,
bleef het vele jaren 'drijvende', d.w.z.
blootgesteld aan de werking van eb en
vloed.
In 1305 werd Sirjansland (als Dreischor
parva) herbedijkt. Het eigenlijke Dreischor
(magna) bedijkte men meer dan een kwart
eeuw later, omstreeks 1340. Het bleef
gescheiden door het Dijkwater, dat pas kort
na de inundatie van 1 februari 1953 werd
ingedijkt.
Na 1340 zullen de activiteiten voor het
stichten van een kerk snel op gang zijn
gekomen, mogelijk eerst in de vorm van een
kleine kapel op de plaats van het huidige
bouwwerk, hoewel hiervan geen
fundamenten zijn teruggevonden. We