17 zilvermuseum in 't complex gehuisvest was, vanaf 1953 verbonden met het Klokkenmuseum. De grote restauratie van 1974-1978 van het middeleeuwse klooster komt straks ter sprake. In het al eerder genoemde grachtenhuis (nu Nieuwe-gracht 63) hadden de Johannieters voor hun zieken een eigen brouwerij, 't drinkwater was toen abominabel slecht. In 1634 werd dat brouwhuis verkocht en verbouwd tot een statig herenhuis, dat over de poort, die toegang gaf tot het gasthuis, heengebouwd mocht worden. Dat huis, dat ook nog voor de 'kabouters van Oranje Vrijstaat' tot stadhuis diende, vormt nu de ingang van het museum. Daar zijn o.a. ook een projectiezaal, een restaurant, expositiezalen, een bibliotheek enz. te vinden. Het ontstaan van het museum Toen Dr. Bouvy in 1946 aantrad als directeur van het in 1862 opgerichte Aartsbisschoppelijke museum liet zijn voorganger, Dr. Timmers, een optimistisch geluid horen. Hij hoefde maar even door te zetten, of het Catharijneconvent zou hem 'als een rijpe appel in de schoot vallen'. Dat 'even' bleek een illusie van formaat, want die appel was pas na een directoraat van 35 jaar rijp. Wie het boekje van M.P. de Bruin gelezen heeft 'drie maal is scheepsrecht' over 't ontstaan van de Zeeuwse Bibliotheek, zal dit niet verbazen. Een fusie van verzamelingen, op welk gebied ook, schept talloze problemen, 't is kortom een moeizaam karwei. In dit geval was er in de eerste plaats sprake van drie oude kerkelijke verzamelingen: 1die van het al genoemde Aartsbisschoppelijk museum te Utrecht, waarvan de grondslag gelegd was door G.W. van Heukelum, pastoor te Jutphaas, daarbij geholpen door Mgr. A.l. Schaepman. 2. die van het Bisschoppelijk museum te Haarlem, in 1869 opgericht door de secretaris van het bisdom, J.J. Graaf. 3. die van het oud-katholieke museum te Utrecht, in 1928 door pastoor E. Lagerweij gesticht. Aanvankelijk heeft men alleen gedacht aan een museum voor de cultuurgeschiedenis van de katholieke en oud-katholieke kerk. Maar toen niet alleen de restauratie van 't toegewezen gebouwencomplex, maar ook de exploitatie van een dergelijk museum de financiële draagkracht van Utrecht te boven bleken te gaan, moest men het Rijk wel bij de plannen betrekken. Men had er wel oren naar op voorwaarde, dat het nieuwe museum een beeld zou geven van het hele Nederlandse Christendom, m.a.w. de Reformatie moest er ook een representatieve plaats in krijgen. Nu lag een en ander wat de Reformatie betreft moeilijk, omdat het protestantisme in zeker opzicht beeld-arm is, 't Woord staat daar, zoals we al vele malen opgemerkt hebben, centraal. Bovendien ontbraken protestantse museale collecties geheel, er bestond zelfs geen centrale registratie van reformatorische kerkelijke kunstvoorwerpen. Men heeft toen twee dingen gedaan, 't Aartsbisschoppelijk museum is 't grootste deel van zijn aankoopbudget gaan bestemmen om protestants beeldmateriaal te verzamelen. Zo is b.v., het paneel van Rembrandt 'de Doop van de Kamerling' (1626) met behulp van de Ver. 'Rembrandt' en 't Prins Bernhard Fonds aangekocht. In de tweede plaats werd de Stichting Protestantse kerkelijke Kunst in 1975 in 't leven geroepen, die zich tot doel steide: 't inventariseren van roerend kerkelijk kunstbezit en 't bijeen brengen van een protestantse verzameling van cultureel historische aard. Zo werd een reformatorische presentatie in het Catharijneconvent mogelijk. Want vergis u niet: de Reformatie heeft inderdaad vele beelden weggenomen en in zeker opzicht hier en daar het kind met het badwater weggegooid. Maar daarvoor kwamen in de kerk mooie koperen kronen, tekstborden, rouwborden en vele soorten Avondmaalsstellen in de plaats en thuis, bij de burgerij, schilderijen met bijbelse voorstellingen of kerkinterieurs, terwijl de zgn. 18e eeuwse Assendelfter kast opvalt Evangelistarium van Bernulphus.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1985 | | pagina 17