wm 7 De kerk in 1980 (in de beuk rechts van de toren vergaderde de Waalse gemeente). gezicht niet aan af te zien. Maar verdiepen we ons in de geschiedenis van het gebied en dan vooral de periode van de tachtigjarige oorlog tegen Spanje, dan krijgen we al snel een andere indruk. Van 1583 tot 1613 heeft de kerk tengevolge van inundaties tijdens die langdurige oorlogsperiode in zout water gestaan (de hoogte die het water destijds bereikte is aangegeven door een ijzeren bout in de torenmuur). Het hele gebied lag jaren vrijwel geheel verlaten, ontvolkt en geplunderd. De toren was vrij goed staande gebleven, maar van de kerk waren het nog nauwelijks enkele brokstukken die overeind stonden. Hoe het er in de omgeving in die tijd uitzag, kunnen we ons enigszins indenken als we B. Hunnius raadplegen. Hunnius was predikant te Oostburg van 1676 tot 1690. Over het bewuste tijdsbestek schrijft hij o.a.: 'Dat er te Oostburg de wolven alle nagte quamen drinken uit een put bij de markt. De ellende, armoede, hongersnood, pestilentiën ende sterften is ongeloofelijk. Dat veele schoone groote dorpen nu geheel verlaaten ende verwoest geworden sijn; ende de beste huisen van dien sijn kuilen van wilde beesten ende wolven geworden; ja men heeft aldaar bevonden de bedsteden met jonge wolven belegen'. Jacob Cats De herbedijking van de Oude Groedsche polder, waarin Groede ligt, kreeg zijn beslag in 1613. Degene die hierin een zeer belangrijke rol heeft gespeeld, is Jacob Cats, de bekende vaderlandse dichter en staatsman. Jacob Cats had zich in 1603- hij was toen 26 jaar oud - als advocaat in Middelburg gevestigd, waar hij tot stadsadvocaat werd aangesteld. In 1605 trouwde hij met de Amsterdamse Elisabeth van Valckenburgh, een rijke en mooie jonge vrouw. Waarschijnlijk onder haar invloed liet hij zich in 1607 als lidmaat van de Hervormde gemeente aannemen. In 1611 gaf Cats de rechtspraktijk op om zich toe te leggen op de bedijking van geïnundeerde landen in Zeeuws-Vlaanderen. Op dit besluit zal ongetwijfeld van invloed geweest zijn dat door het sluiten van het Twaalfjarig Bestand in 1609 er geen schepen meer buit gemaakt konden worden. Met de rechtsgedingen hierover had Cats tot die tijd in belangrijke mate zijn brood verdiend. Jacob Cats had er kennelijk een goede neus voor waar geld te verdienen was. In Zeeuws-Vlaanderen kon ondergelopen land weer worden drooggelegd en hier greep hij zijn kans. Samen met anderen sloot hij met de St. Pietersabdij, met de St. Baafsabdij te Gent, met het domkapittel te Doornik zgn. 'kanscontracten': men kocht voor weinig geld aanspraken op gronden en rechten (b.v. tienden), die al naar het oorlogsverloop en de beslissing bij vrede voor de koper of verkoper voordelig zouden kunnen zijn, maar nooit voor beide partijen. Het kan zijn dat Jacob Cats hierin in totaliteit door kennis van zaken goed heeft geboerd, het kan ook zijn dat in belangrijke mate de kanscontracten voor hem gunstig uitvielen. Ging land door overstroming verloren, dan moest men z'n recht laten gelden als er gegadigden waren voor inpoldering en b.v. een bijdrage in de kosten van bedijking leveren. Maar overstromingen vaagden afscheidingstekens weg, ook parochiegrenzen, die tevens de tiendgebieden bepaalden. Over de tiendrechten van Biervliet was er zelfs nog een geschil tussen de St. Baafs en St. Pieter te Gent. Bovendien had de stad Gent in de tijd van het Calvinistisch bewind (1582) rechten van de St. Baafs aan derden verkocht. En de wereldlijke overheid nam ten aanzien van geestelijke goederen een andere houding aan dan ten aanzien van particuliere goederen. Zowel de bepalingen van het Twaalfjarig Bestand als die van de Vrede van Munster laten dat duidelijk zien.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1985 | | pagina 7