8
Het is met elkaar erg ingewikkeld. In zijn
contacten met St. Baafs nam Cats een
eigenaardige positie in. De kapittelheren
hadden hem nodig, ze vreesden hem; Cats
hielp hen, Cats hielp ook zichzelf, maar
daarvoor had hij weer de kapittelheren
nodig. In ieder geval is het duidelijk dat
Jacob Cats vooral in Groede een zeer
belangrijke rol heeft gespeeld en in de
periode van de herbedijking en de
wederopbouw daarna zijn stempel er op
heeft gedrukt. In 1614 werd er de
Catshoeve gebouwd, waar hij zelf ook wel
verblijf gehouden zal hebben, hoewel hij zijn
gevestigde woonplaats in deze jaren in
Middelburg hield. Ook in de kerk van
Groede speelde hij een rol, in 1616 is hij er
kerkmeester.
Bij de bedijking is een octrooi van bedijking
verstrekt aan de kerk van Groede,
afgekondigd door de Staten Generaal op 6
april 1612. Dit recht van bedijking is als een
'eeuwig durende concessie' overgedragen
aan de polder Groede en Baenst, welke
polder zich daar tegenover verplichtte om
jaarlijks aan de kerk van Groede te betalen
700,- voor de predikant, 100,- voor de
voorlezer en 100,- voor de stokman.
Deze vergoedingen ontvangt de kerk nog
jaarlijks, met uitzondering van de laatste
vergoeding.
Wederopbouw
Dertig jaar vrij spel van water en wind had
van het oude dorp Groede weinig
overgelaten. Wat van het kerkgebouw was
overgebleven, was voor het houden van
kerkdiensten volledig onbruikbaar. De
eerste Hervormde diensten die vanaf juli
1613 plaats hadden, werden gehouden op
de zolder van een particuliere woning. Dit
werd met het toenemen van de bevolking
spoedig onmogelijk en men verhuisde
daarom naar een noodkerk, een ten oosten
van de vervallen kerk opgetrokken planken
schuur. Met die schuur heeft men zich een
tijdje kunnen behelpen, totdat het
binnendringen van regen en wind daar een
eind aan maakte. Eind 1614 of begin 1615
bouwde men tegen de muur van de
zuidelijke beuk een afdak of planken loods.
Hoelang men deze loods voor het houden
van de kerkdiensten heeft gebruikt is niet
precies bekend, want reeds uit gegevens
van oktober 1619 blijkt dat de Groedenaren
zo goed en zo kwaad als dat ging een deel
van de bouwvallige kerk en wel het koor,
water- en winddicht hadden gemaakt om
hierin de diensten te kunnen houden.
Iemand, die in de eerste jaren van de 17e
eeuw te Nieuwvliet was opgekweekt, deelt
in een geschrift van 1659 mee dat hij zich
herinnerde hoe te Groede 'een gedeelte
van de zijmuren met planken waren, de
groeven met kalk toegesmeerd en daar
boven op gewit'.
In 1625/1626 wordt het gedeelte van de
kerk dat dan in gebruik is, verder en
degelijker gerepareerd. Men maakt dan de
ramen en het dak verder in orde. In 1624
zijn reeds pogingen ondernomen om tot een
algehele restauratie te komen. Het gedeelte
van de kerk dat in gebruik is, is dan al zo
klein geworden in verhouding tot de
toenemende bevolking, dat tijdens de
diensten veei mensen buiten moesten
blijven staan.
Preekstoel en tuin met alle attributen, rechts van de preekstoel de zandloper.
Het zou evenwel tot 1632 duren voor er
voldoende schot in de zaak kwam. In dat
jaar kwam men met de voorbereidingen
rond en op 28 januari 1633 werd de opbouw
van de kerk aanbesteed aan Pieter Taeijs
uit Aardenburg voor de som van 2300
ponden Vlaams 13.800,-). In september
1634 vond de oplevering plaats.
Tijdens deze wederopbouw heeft men
tevens door het aanbrengen van een
scheidingsmuur de zuidbeuk geheel van de
rest van de kerk afgescheiden. Deze
zuidbeuk, welke toen in gebruik is genomen
door de aanwezige Walen, wordt sindsdien
de 'Franse kerk' genoemd.
De Franse kerk
Groede is in de geschiedenis bekend
geworden doordat het één van de
belangrijkste toevluchtsoorden was voor de
Walen, die er als hugenoten in grote
aantallen zijn gearriveerd, deels voor een
tijdelijk onderkomen, deels blijvend. Het
begin van de komst van de hugenoten in
Groede ligt omstreeks 1617. In de pas
herdijkte polder, die nog lang niet
voldoende bewoners had, was plaats
genoeg.
Op 3 april 1617 wendde de Hervormde
kerkeraad van Groede zich tot de classis
van Walcheren om raad, of men de Walen
zou toestaan te preken en een kerk op te
richten. De classis was in eerste instantie
niet bijzonder toeschietelijk en wees er op
dat de Walen voor het merendeel dichter bij
Sluis en Aardenburg woonden dan bij
Groede.
Meer gehoor vonden de Walen bij de
Waalse synode, die in haar vergadering van
april 1617 de predikant van Sluis, Job du
Rieu en de Franse predikanten van
Middelburg en Vlissingen uitnodigde om
minstens eens in de veertien dagen voor
hen te komen prediken. Spoedig daarna
werden te Groede inderdaad al Franse
kerkdiensten gehouden, dit niet zonder het
ongenoegen op te wekken van de classis
van Walcheren. De Walcherse classis
waarschuwde de gedeputeerden van de
Waalse synode niet zonder zijn instemming
tot het stichten van een Franse kerk over te
gaan. De synode ging echter door met haar
plannen en gaf de Walenkerken van
Middelburg en Vlissingen machtiging om te
Groede avondmaalsdiensten te houden. Dit
was evenwel een voorlopige oplossing.
Men had behoefte aan een eigen predikant,
die te Groede zelf verblijf hield.
In het voorjaar van 1618 slaagden de Walen
er in om van de synode gedaan te krijgen
dat Jean du Prat als zodanig aan hen werd
afgestaan, hoewel dit met name door
problemen rondom de bezoldiging, een
tijdelijk karakter droeg. Het duurde tot 1622
voor deze problemen waren opgelost en
Jean du Prat definitief als predikant in