9
Groede kon worden bevestigd. In dat jaar
werd tevens voorzien in de behoefte aan
een eigen kerkeraad en kon men spreken
van de vestiging van een zelfstandige
Waalse gemeente in Groede. De jonge
gemeente heeft aan haar eerste predikant
niet veel plezier beleefd. In 1624 werd hij
door de synode 'wegens zijn
onbetamelijken wandel' afgezet.
Er zijn voldoende aanwijzingen om te
veronderstellen dat de Walen tot 1634 voor
het houden van hun kerkdiensten van
dezelfde ruimten gebruik hebben gemaakt
als de Hervormde gemeente. Het is zeker
achteraf moeilijk te begrijpen dat men niet
besloot om op dezelfde gezamenlijke
manier door te gaan na de wederopbouw
van de kerk, maar op het ongelukkige idee
kwam om de zuidbeuk door het bouwen van
een scheidingsmuur van de rest van de kerk
af te zonderen. Dit werd des te duidelijker
toen in 1685, na de herroeping van het edict
van Nantes, een groot aantal vluchtelingen
uit de omgeving van Calais, zich in Groede
vestigde. De Franse kerk was veel te klein
en zelfs het bouwen van een galerij voor
100 tot 120 personen, bleek niet voldoende
te zijn.
Grotere moeilijkheden ontstonden nog in
1713, toen na de vrede van Utrecht veel
vluchtelingen uit de omgeving van Rijsel
arriveerden. Er bevonden zich zoveel
armlastigen onder dat de steun van alle
Waalse kerken in Nederland nodig was om
het hoofd boven water te houden.
Hoofdzakelijk door problemen rondom de
persoon van Jean Jacques Bourdeau,
predikant vanaf 1772, raakte de Waalse
gemeente geleidelijk aan in verval. De
aftakeling werd nog versneld doordat vanaf
1795 de bezoldiging in gevaar kwam
tengevolge van maatregelen van de Franse
Republiek. De afscheidsrede van de
omstreden predikant Bourdeau,
uitgesproken op 14 augustus 1808, was het
feitelijk einde van de Waalse gemeente te
Groede. Pas bij Koninklijk Besluit van 19
augustus 1817 werd de gemeente officieel
opgeheven en verenigd met de Hervormde
gemeente. De afscheiding van de zuidbeuk
ten behoeve van de Franse kerk is tot op de
dag van vandaag realiteit gebleven en dat is
bijzonder jammer. Het eerste dat bij het
betreden van de kerk opvalt is de hierdoor
ontstane onevenwichtigheid in de
ruimtelijke beleving.
A.J. van der Aa schreef al in 1843: 'De
zuidelijke beuk diende voor Waalsche kerk
zoo lang die gemeente bestond, maar is
thans zonder bestemming; bij het steeds
toenemend aantal Hervormden zal het
welligt noodig worden, die weder met de
overige gedeelten der kerk te vereenigen'.
Her kerkbezoek geeft al in geen jaren
aanleiding meer om over het vergroten van
de ruimte te denken. Wellicht is dit, in
combinatie met de financiële
consequenties, ook de reden geweest dat
Orgel (in koor) en gedeelte van de herenbank.
men bij de restauratie van 1976 de
scheidingsmuur intact heeft gelaten.
Het interieur
De grote trekpleister in de kerk is de
preekstoel met de omringende dooptuin. Dit
voorname meubilair dateert uit 1794 en is
toen door afstammelingen van Jacob Cats
ten geschenke gegeven. Het is nog
bijzonder gaaf en compleet met de originele
koperen attributen: lezenaars op de
preekstoel en op de voorlezersplaats, twee
dubbele kaarsenkandelaars ter weerszijden
van de lezenaar op de preekstoel en twee
enkele naast de lezenaar voor de voorlezer,
het doopbekken aan de opgang naar de
preekstoel, de zitplaatsen voor kerkeraad
en voorlezer. Zelfs de zandloper, binnen
handbereik voor de predikant aan de muur
bevestigd en destijds bestemd om de lengte
van de preek aan te geven, is nog in
oorspronkelijke staat aanwezig.
De herenbanken, aan weerszijden in de
noordbeuk, waaronder de zgn. Catsbank,
dateren uit dezelfde periode en zijn
eenvoudig van uitvoering. Op de Catsbank
bevindt zich het wapen van de familie Cats.
De kleurencombinatie, licht oudgroen van
de bankenpartijen, donkerbruin van
dooptuin en preekstoel en wat lichter bruin
van de na de restauratie geplaatste stoelen,
is apart maar harmonieus. De lambrizering
in de noordbeuk is niet direct storend en
overheersend, maar toch minder geslaagd.
In de kerk hangen drie echte