15 vakmanschap op de Brusselse manier uitgevoerd in wol en zijde, 't Was toen iets nieuws eigentijdse gebeurtenissen op wandtapijten vastte leggen. Helaas heeft de Middelburgse tapijtindustrie een korte bloei gekend. Na de dood van Jan en Hendrick de Maecht zetten Hendricks weduwe Francijntje Obry en Laureys het bedrijf voort. Zij voltooiden in 1604 't sluitstuk van de serie, het schoorsteenstuk met o.a. het portret van Prins Willem van Oranje erop. 't Is gemaakt naar een ontwerp van Carel van Mander van Meulebeecke (1548-1606) de auteur van het beroemde Schilderboek 'Het leven der doorluchtige Nederlandsche en Hoogduitsche schilders' verschenen in 1604, 't Idee had hij afgekeken van de Italiaanse schilder Giorgio Vasari, die ook een dergelijk boek heeft samengesteld. Van Mander, zelf geen groot schilder, is net als Erasmus in die dagen z'n hele leven iang op de vlucht geweest voor de Pest. Bekijken we toch nog even het Schoorsteenstuk, 't Wapen en de wapenspreuk van Zeeland kwamen pas in 1586 voor 't eerst voor. De schildhouders zijn hier Mars en Neptunus. 't Wapen wordt als 't ware 'gedekt' door de gravenkroon, waaruit Willem van Oranje ten halve oprijst. De Prins, die volgens het gezaghebbende portret van Mor en een gravure van Wierix kort achterover gekamd haar gehad moet hebben, heeft hier een krullebol, die wij ook op gravure's van A. de Bruyn (1566) en van H. Cock (1567) aantreffen. Bovendien is hij, als hij de bevrijding van Holland en Zeeland van Spanje leidt, omstreeks veertig jaar en al kalend. Opvallend is, dat hij hier de keten van het Gulden Vlies niet meer draagt, hij heeft die, na de afzwering van Filips II in 1581voorgoed afgelegd. Op 't boord van dit tapijt staan de wapens van de zes stemhebbende Zeeuwse steden in protocolaire volgorde. Geheel bovenaan die van Middelburg en Zierikzee, omdat vertegenwoordigers van deze oudste grafelijke steden ter linker- en ter rechterzijde van de Prins zaten, als deze als eerste Edele de Zeeuwse Staten voorzat. De andere stemhebbende steden waren Tholen, Vlissingen, Goes en Veere. In een cirkel links van de Prins is een ijsvogel ingeweven, die naar z'n nest vliegt en de welbekende spreuk: 'Saevis tranquillus in undis'. Rechts van de Prins is zijn wapenschild te zien, daaronder, op een banderolle 'Je maintiendrai'. Net als bij alle andere tapijten staat in de rand een Latijnse tekst. Nadat dit laatste werk voltooid was, was 't afgelopen met de bloei van het bedrijf de Maecht en kwamen er geen grote opdrachten meer. Laureys werkte nog tussen 1619-1621 in Engeland; in 1629 werd, zoals we al zagen, de kapel aan de Engelse Gemeente ter beschikking gesteld. Laureys, beroofd van zijn broodwinning. stierf later in armoede, zoals 't in die tijd vaker voorkwam. Er is nog één kleed uit 't atelier van de Maecht bekend: het stelt de ondergang van het oorlogsschip 'the Revenge' voor, 't was weer een ontwerp van Hendrick Vroom en bevindt zich waarschijnlijk nog in particulier bezit. Na dit intermezzo nemen we een kijkje in het Soephuys. Als we de zware houten deur met mooi hang en sluitwerk doorgegaan zijn. staan we in de natuurstenen overwelfde gang. boven de deur is in de dikke muur een ellips-vormig raampje aangebracht. In een benedenvertrek treffen we een interessante schouw aan. Er boven hangt een originele Renaissance cartouche met 't woord "t Simpelhuys' erop, iets, dat nog geaccentueerd wordt door het feit, dat boven en beneden in de rand, omgeven door de gebruikelijke voluten, twee kopjes voorkomen van een man met baard en snor en van iemand met een open mond, die onomwonden 'simpelen' voorstellen, in zoiets zag men in die tijd geen been! De schouw zelf heeft een geprofileerde houten kap, die op natuurstenen consoles rust. Verder zien we witte tegeltjes en een Renaissance haardplaat met twee putti (engeltjes), die samen een lauwerkrans vasthouden. In de schouw hangt aan een ketting een ijzeren pot. De laat-Gotische 'wangen', die de schouw vroeger gehad moet hebben en die uit de tijd stamden dat "t Conventkijn' werd gebouwd, zijn spoorloos. De twee schouwen inde bovenkamers zijn eenvoudiger en. naar onze mening, niet authentiek. De plafonds in het 'Soephuys' bestaan overal uit moerbalken met geprofileerde zetstukken en kinderbalkjes. De'Engelse kerk' De kapel ziet er van binnen erg mooi uit, behalve dan de 17e eeuwse lichtkroon, die van tin of slecht gepoetst koper kan zijn niemand, die er iets verstandigs van kon zeggen, wij wedden evenwel op koper, 't Eikehouten tongewelf, vóór de oorlog aan het oog onttrokken dooreen houten plafond, is weer te zienDe rozetten .die vroeger op de kruispunten van de gordingen het oog streelden, zijn weg en vervangen door houten cirkels. De kap wordt gesteund door twee zware trekbalken; de gordingen rusten op houten muurstijlen met een kleine stenen afsluiting. Met twee trapjes bereikt men van 't schip het koortje, waar nu de mooie 17e eeuwse preekstoel en een dito voorlezersbankje staan. Ook een modern doopvont is daar neergezet; de oude koperen doopbekkenhouder is verdwenen. De Avondmaalstafel heeft daar ook z'n plaats gevonden. Een kruis in reliëf is op de meest oostelijke muur aangebracht. Ons intrigeerde ook een zwaar eikehouten deurtje in de zuid-oost wand van het koortje: onze gedachten gingen daarbij even uit naar een Sacramentshuisje, dat daar eventueel in gebruik geweest kan zijn. 't Orgel bevindt zich aan de westmuur, het rust op twee grote eikehouten zuilen met composiet-kapitelen, 't Is in 1761 door G. Steven gemaakt; de orgelgalerij in Lodewijk XV stijl vormt met het orgel een mooi geheel. Onder het orgel is nog een balkon met zitplaatsen, 't rust op een stokoude eikehouten balk met zetstukken, de borstwering bestaat uit houten plankjes, we zetten hier een vraagteken bij. Maar de kapel zelf met z'n grote Gothische ramen, waardoor 't licht zo mooi kan spelen, is zondermeer een pronkjuweel. De Gasthuiskerk of Sint Barbara kapel 'Men wil nu de kerk bij de herbouw der binnenstad gaan vrijleggen. Het is echter te vreezen, dat het verkeer daarbij meer zal winnen dan 't stadsschoon'. Aldus Dr. Unger in zijn in 1941 verschenen boek over de Monumenten van Middelburg. Wij, die de Gasthuiskerk nu zien als een lichtpunt in de door brand, oorlogsgeweld en slooplust deerlijk gehavende Lange Delft, weten nu beter. Tot 1962 was echter de voorgevel grotendeels verborgen achter de huizen van de Lange Delft, slechts het torentje en een deel van het hoge dak staken erbovenuit. Niet alleen de stadsarchivaris Unger, maar ook de meesten van zijn tijdgenoten hebben zich de schoonheid van deze kapel niet gerealiseerd. Beginnen we bij het begin. De geschiedenis van het aan O.L. Vrouw gewijde Gasthuis gaat terug tot de eerste helft van de 14e eeuw; de ligging aan de Lange Delft staat vanaf 1429 vast. Naast dat Gasthuis, waar zieken werden verpleegd en hulpbehoevende passanten verzorgd, stond een kerk, die in de stadsrekening van 1396/1397 't eerst genoemd wordt. Deze is in 1867 met bijna alle overige gebouwen van het Gasthuis, een voor die tijd groot complex, gesloopt, toen het ziekenhuis naar het nieuwe neo-gothische bouwsel op 't Noordpoortplein werd overgebracht. Op die plaats stond het in 1599 gebouwde Armweeshuis. een indrukwekkend, streng symmetrisch gebouw in Vlaamse Renaissance stijl van natuursteen met maar liefst zeven sierlijke dakkapellen met trapgeveltjes en 't zo karakteristieke rolwerk: menkanhetnoggoedzienopde kaart van Blaeu uit 1649. Men sloeg dit pronkstuk echtertussen 1861 1862 in barrels, iets dat niemand verbazen zal, die weet, wat er gesneuveld is door de vooruitstrevendheid, vlijt en inspanning van de negentiende eeuwers. De Gasthuiskerk was op 't moment van de sloop allang aan de publieke eredienst

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1986 | | pagina 15