5 De Lange Delft ca. 1950, gezien vanuit de Koorkerkstraat. Vlugt) en in zekere zin ook 't Stadhuis te Hilversum (Dudok). Dit gezelschap leefde in behoorlijke onmin en spanning met stroming. 2. de Delftse School en de 'Traditionelen', die hun inspiratie vonden in het idee van de Hollandse stad. Zij trachtten door middel van aandacht voor de ambachtelijke aspecten van het bouwen een zekere verwantschap met het historisch stadsbeeld te creëren. Hun voorman was de sinds 1921 aan deT.H. te Delft optredende Prof.lr. M.J. Granpré Molière, wiens ideeën verwant waren aan die van Berlage, een bouwmeester, die hij dan ook bewonderde. Hij meende, dat hier in Nederland op stedebouwkundig gebied de vaderlandse tradities voortgezet moesten worden, zonder in stijlimitatie te vervallen. Ook de traditioneel getinte architectuur, die toen in Scandinavië in zwang was, was in de jaren '30 een inspiratiebron voor een aantal architecten, niet voor Granpré Molière. De gebouwen van de architecten van de Delftse School zijn niet moeilijk te herkennen: een eenvoudige baksteenbouw, klassieke stijlelementen, o.a. schilddaken, trap- top- klok- en halsgevels en alle soorten van decoraties zoals vazen, bloemslingers, gevelstenen en cartouches. Wat de kerkbouw betreft inspireerden de ontwerpers zich op de vroeg-christelijke en Romaanse basiliek. In deze stijl hebben de woonhuizen een landelijk karakter. Ook hier vermelden we enige beroemde namen. Naast de al genoemde Granpré Molière en zijn compagnons Verhagen en Kok, A.J. Kropholler, A.J. v.d. Steur, W. Kromhout, J.J.M. Vegter, A. Weissman, die in 1911 de Bond Heemschut' op zou richten en C.M. van Moorsel. G. Friedhoffen J.F. Berghoef waren vooral meer Scandinavisch gericht. F.A. Eschauzier (zie de tekening van een landhuisje van hem te Vierhouten) was een onafhankelijk kunstenaar, die niet helemaal in deze groep paste. Hierbij, als herkenningspunt: 't Sted. van Abbemuseum te Eindhoven (Kropholler), 't Stadhuis van Enschedé (Friedhoff), 't Museum Boymans van Beuningen te Rotterdam (v.d. Steur), de Prov. Griffie en het gebouw van de Polder Walcheren te Middelburg (Berghoef en de Lussanet). De binnensteden van Middelburg en Rhenen zijn inde geest van de Delftse School herbouwd evenais vele na-oorlogse raadhuizen. Wij staan in verband met ons onderwerp nog wat langer bij deze laatste bouwstijl stil. Het hoofdprincipe was: het gaat niet alleen om bouwkundig resultaat, om schoonheid, maar vooral om de geest, die erachter zit. Deze geest was religieus (men sprak destijds van 'Rooms bouwen ethisch, toegewijd en heel ver verwijderd van onze materialistische progressieve economische samenleving. Wij citeren, om een en ander te verduidelijken, een treffend fragment uit een stedenbouw-filosofie van Granpré Molière uit 1921. 'De nieuwe tijd heeft onze steden groot gemaakt, maar tevens onherbergzaam. Ze zijn opgeofferd aan een onwezenlijk beeld van rijkdom en voorspoed; ze zijn niet geworden tot zetels van de menschen, maar vandemachienen het profijt... De woningbouw en de stedenbouw zijn een getrouwe spiegel van het maatschappelijk leven'. En op een Stedebouwkundig Congres in 1924 in Amsterdam zette Molière deze gedachte voort. 'De techniek is aan haar doeleinden voorbijgejaagd en niet harmonisch in het leven gevoegd. Maar op de techniek valt geen ideaal meer te bouwen en het geloof, dat uit haar werkmethoden een stadsvorm, een stijl zal worden gewekt is een schadelijke waan'. Dit zei deze bouwmeester dus in een tijd, dat de kwalijke gevolgen van het economisch denken nog helemaal nietvoelbaarwaren. 'In 1969 signaleerde ik voor 't eerst', zo laat Prof. Temminck Groll ons weten, 'een positieve waardering van de Middelburgse herbouw van na 1940 onder aankomende studenten en ik voorspel bij deze, dat het niet Voorbeeld van het Nieuwe Bouwen. Uit: 'Doorgaan met de toekomst' door prof. ir. dr. C. L. Temminck Groll. Landhuisje van F. A. Eschauzier te Vierhouten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1987 | | pagina 5