6 lang meer zal duren of deze bouwstijl uit de jaren '50 komt weer in de belangstelling'. Deze voorspelling is uitgekomen. In het proefschrift van Egbert Hoogenberk 'de Idee van de Hollandse Stad' uit 1980 treffen we de volgende passage over Granpré Molière aan. 'Het is eigenlijk tragisch, dat de rijke ideeënwereld van deze man, die geïnspireerd heeft tot de herbouw van Middelburg en Rhenen na de oorlog in een nu toch zeer gewaardeerde traditionele stijl, tot de aanbouwvan vele bescheiden, vriendelijke woningen in een harmonische groepering, wel voorzien van groen en tuinen, tot een vorm van stedebouw kortom, die thans weer zo verwoed doch onbegrepen nagestreefd wordt, onder de invloed van het Nieuwe Bouwen weggedrukt is, overspoeld door harde en ongevoelige flat-en blokbouw. Goed, iedere stroming heeft zijn nadelen en de denkbeelden van Granpré Molière bevatten zekertalloze elementen, waar velen zich danig aan ergerden en nog ergeren, maar dat neemt niet weg, dat deze ideeën de stedebouw van na de Tweede Wereldoorlog in beslist meer weloverwogen en subtielere banen had kunnen leiden'. Wie nu door de binnenstad van Middelburg kuiert en met aandacht de herbouwde huizen bekijkt - de al of niet wit geschilderde of gepleisterde baksteen, de vele soorten gevels elk toch met een eigen accent, de kroonlijsten met 'druppels' - zal dit beamen. Je ziet de hele 17e en 18e eeuwse bouwtraditie in 20e eeuwse varianten vertegenwoordigd. Helaas doorbreken de gemoderniseerde etalages op jammerlijke wijze de destijds beoogde geslotenheid van de straatwanden. We komen hier later op terug, want dit alles heeft een oorzaak. Doorgaan met de toekomst Intussen zitten we nog tussen de puinhopen van het verwoeste Middelburg en ligt, zoals we al zagen, 't Wederopbouwplan A, van Ir. de Ranitz op tafel; de toelichting erop stond ook vrijwel geheel op naam van deze man. In die tijd werd ook Ir. Verhagen aangetrokken en deze ontwikkelde als hoofd-ontwerper het tweede herbouwplan, Plan B., dat op 9 september 1940 werd ingediend en op 9 januari 1941 voorlopig goedgekeurd. Op 29 mei 1940 was de heer Seyss-lnquart als Rijkscommissaris geïnstalleerd, een zetbaas van Hitler, die in Zeeland ook zijn zetbazen had zitten. Deze lieden, Münzer en Roloff, wilden ook eens iets laten zien en stagneerden door hun plannen ('t plaatsen van een Staatstheater op de plek van het kapot gegooide Oost-Indisch Huis, het aanleggen van een voor meetings geschikt sportterrein ter hoogte van het Molenwater en een verbetering van de verbindingen tussen 't Abdijcomplex en de rest van de stad en ommelanden) de voortgang van het herbouwplan. Uit onze stukken blijkt, dat men zich van het gekakel van deze heren weinig of niets heeft aangetrokken. Dr. J. Kalf, als secretaris van de Rijkscommissie v.d. Monumentenzorg om advies gevraagd, liet kort en goed weten, dat hij zich op zijn leeftijd niet meer te midden van de Middelburgse puinhopen waagde. Middelburg had vroeger de vorm van een karakteristieke cirkel met een straffe middellijn, de Lange en de Korte Burg. De Abdij en haar kerken waren vooral aan de zuidkant ombouwd en droegen, hun omvang en belang in aanmerking genomen, niet zoveel aan het stadsbeeld bij. Voordat wij de kern van Wederopbouw Besluit nader gaan bezien, voeren wij nog een hoofdrolspeler op, Ir. J.A. Ringers, sinds eind 1940 Regeringscommissaris voor de Wederopbouw, later Alg. Gemachtigde. Deze man had het feitelijk voor het zeggen, maar was wel een goede tegenhanger tegen het dictatoriale gezag van de bezetter. Bovendien liet Ir. Verhagen, supervisor over de hele herbouw geworden, de kaas ook niet van z'n brood eten. Nadat het puin geruimd en de problemen met de onteigening, herverkaveling en herbouwplicht enigszins waren opgelost, kwam na duizend haken en ogen Plan B. weer op tafel. 'Schoonheid is de schittering der orde', moet Augustinus gezegd hebben en de architecten, die Middelburg herbouwden, waren dat met hem eens. Ze hadden een gesloten stadsbeeld voor ogen van een betrekkelijk kleine schaal, dat een eigen rhytme vertoonde. Dit beeld van een gesloten verticaal gelede straatwand met verspringende goothoogtes en sprongen inde rooilijn en met panden, die de straten afsloten (zoals b.v. de Oostkerk de Spanjaardstraat) werd bereikt door verlegging van het tracé van de toch geheel verwoeste Burg en ook dat van de Lange Delft. Men wilde een pandbreedte van 6-7 meter aanhouden, waarbij het accent kwam te liggen op de individualiteit van elk pand. Het Herbouwplan legde de nadruk op het Stadhuis en op het Abdijcomplex, die dan ook op vele manieren goed zichtbaar moesten zijn. De verlegde Burg verbond deze twee zwaartepunten, 't Stadhuis, zo meende men, zou het best tot zijn recht komen, als 't lag in de lengte-as van de Markt, dat als wereldlijk centrum zou domineren. Daartoe werd een knik in de vroegere noordoost-kant van de Markt geprojecteerd, die als 't ware naar voren geschoven werd. Daarachter, op Plein '40 dus, kon mooi een busstation gemaakt worden en parkeerplaatsen voor auto's. Rond de Markt moesten publiektrekkende functies als bijvoorbeeld winkels komen. Rondom het Abdijcomplex, dat'uitgekleed' zou worden (van omringende bouwsels ontdaan) wilde Verhagen geen doorgaand verkeer meer, omdat hij de Abdij zag als rustpunt en geestelijk centrum van de stad, zetel ook van 't Provinciaal Bestuur. Eveneens zouden de Segeerstraat en de Sint Pieterstraat worden verbreed, mede om aan de eisen van het verkeer tegemoet te komen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1987 | | pagina 6