20
lijnen en ranke torentjes vrijwel verscholen
achter de open markthal, een harmonisch
geheel vormend met de omringende
gebouwen zonder de indruk te wekken hoe
dan ook te willen domineren.
Oorsprong en vroege geschiedenis
Zoals de naam in feite al aangeeft is de
Gasthuiskerk in oorsprong de kapel van het
voormalige gasthuis van de stad. Dergelijke
gasthuizen werden meestal gebouwd
buiten de eigenlijke stad, omdat naast de
opvang voor behoeftige zieken een
belangrijk doel was om daarin nachtverblijf
en indien nodig ook verpleging te
verschaffen aan vreemdelingen.
Vreemdelingen had men toen om
begrijpelijke redenen niet altijd graag 's
nachts binnen de gesloten
gemeenschappen der toen nog kleine
steden. Voor Zierikzee verklaart dit ook wel
de plaats waar het gasthuis werd gesticht,
buiten de Dam, toen het eindpunt van de
stad aan de oostzijde en in de buurt van de
havendijk.
In feite was er sprake van een duidelijk
uitbreidende stad waar een nieuw
toegevoegd gedeelte omstreeks het midden
van de veertiende eeuw door de Dam met
de oude stad werd verbonden en van
grachten, wallen en poorten werd voorzien.
In dat nieuw toegevoegde deel werd in 1358
ook het eerste 's Gravensteen opgetrokken.
Van ons gasthuis wordt in 1356 gesproken,
toen tot poorter en poorteresse van de stad
werden aangenomen 'Dierik die meester
van den gasthuse' en 'Betkin Willems wte
ghasthuse'.
In het oudste deel van de stad moet
trouwens al vroeger een gasthuis hebben
gestaan. Het wordt reeds op 18 oktober
1271 genoemd in het testament van vrouwe
Aieid van Avesnes en bezat in 1339 in het
oude en nieuwe ambacht van de stad
gezamenlijk 107 gemeten 115 roeden
schotvrij land.
In de periode van toenemende bloei en
groeiende bevolking die Zierikzee in de
dertiende en veertiende eeuw doormaakte
was het een voor de hand liggende zaak om
een nieuw en groter gasthuis te bouwen.
Het nieuwe gasthuis had, zoals de meeste
van dergelijke instellingen, een
binnenplaats waaromheen de vertrekken
lagen. De hoofdingang was in de Hoge
Molenstraat, maar het was ook toegankelijk
door de gang vanaf de havenzijde. Aan
deze gang was de kapel. Hier konden de
gasten dagelijks en alvorens te vertrekken
hun kerkelijke plichten nakomen.
Het is niet duidelijk wanneer de in sobere en
eenvoudige stijl uit Zeeuwse moppen
opgetrokken kerk, is gebouwd.
Vermoedelijk zal dit geweest zijn in de
periode omstreeks 1400 of in ieder geval in
de loop van de vijftiende eeuw, ter
vervanging of uitbreiding van de oudere
kapel. Met het gasthuis bezat de kerk een
eigen pastoor. Gasthuis en kerk lagen zoals
nog te zien is, achter de tegenwoordige
markthal, volledig achter de rooilijn die ter
plaatse werd gevormd door een rij huizen.
De situering van het gasthuis was achter de
huidige kerk. aan de Hoge Molenstraat. De
straat aan de havenzijde, zoals die nu
aanwezig is. was toen de glooiing van de
dijk of hogere grond, waardoor de oude
haven aan de noordzijde werd begrensd.
Vóór de Gasthuiskerk lag over de oude
haven tot omstreeks 1430 een houten brug,
die ongeveer in die tijd door een andere
werd vervangen, de eeuwen achtereen
bekende Stenenbrug. Deze brug is in 1872
gesloopt. Op die brug werd de binnen
gebrachte vis afgeslagen en hiervan genoot
het gasthuis bepaalde inkomsten. Toen
graaf Willem VI in 1415 aan de stad de
stallen van de vismarkt met toebehoren
afstond, werd uitdrukkelijk bepaald dat het
gasthuis daarvan zou blijven genieten
'zulker renten en profiten als si dair jairlix of
plegen te hebben'. De aanvoerders van vis
die later trachtten zich aan het betalen van
de bijdragen aan het gasthuis te onttrekken,
werden echter in 1470 door het Hof van
Holland veroordeeld het bedrag te blijven
uitkeren.
In 1445 schonk Philips van Bourgondië aan
het gasthuis en aan de armen, die men
daarin ontvangen zou, voor altijd vrijdom
van schot, bede, schatting, heervaart, geld
en andere belastingen van 200 gemeten
land of wat daarbij nog verder verkregen
zou worden.
De financiële positie van het gasthuis bleef
echter door de jaren heen altijd zorgelijk. In
1573 werd door de Raad besloten om
maandelijks een omgang te doen ten
behoeve van de talrijke zieken die er
opgenomen waren. In 1574 moesten alle in
de stad komende vreemdelingen,
uitgezonderd de bewoners van Schouwen,
Duiveland en de omringende polders, in
een bus aan de poorten een halve stuiver
betalen ten behoeve van het gasthuis en de
armen, ieder voor de helft. Ook in 1574
werd het gasthuis vrijgesteld van de
belasting van 4 groten op een groot vat bier
en werd de belasting op de Schouwse en
Duivelandse korenmaat, meelbalen, zout
en andere middelen ten behoeve van deze
stichting verzwaard.
Toen in 1567 de loop der gebeurtenissen
van dien aard werd, dat de oude leer hoe
langer hoe meer op de achtergrond raakte,
werden de gasthuismeesters bij een toen
bestaande vakature gemachtigd met het
aanstellen van een nieuwe pastoor voor het
gasthuis te wachten en de dienst te laten
doen door 'den president der
Minnebroeders of eenig ander, de gave van
prediken hebbende'.
Na de reformatie
Na de reformatie werd de kerk, vanaf
omstreeks 1587, in gebruik gegeven aan de