14 onderscheidde zich in menige zeeslag en werd in 1664 benoemd tot luitenant-admiraal van Zeeland. De nederlaag bij Lowestoft tijdens de Tweede Engelse Oorlog werd hem verweten. Na een smadelijke behandeling wist hij zich te rehabiliteren. Wel verzocht hij de Staten van Zeeland de waardigheid van luitenant-admiraal aan zijn broer Cornelis over te dragen en kreeg hij op zijn verzoek, met behoud van titel, eervol ontslag. Na het sneuvelen van Cornelis (11 juni 1666) nam Johan weer dienst. Bijna twee maanden later (5 augustus) sneuvelde hij. In de zitting van de Staten van Zeeland van 19 augustus 1666 werd zijn dood herdacht. Raadpensionaris Pieter de Huybert hield een redevoering, waarin hij uitsprak dat Zeeland en in het bijzonder de Republiek een capabel, moedig en beroemd zeeofficier heeft verlorenMen besloot dat hij met een 'honorabele begraeffenisse naer de waardigheyd van syne Charge sal werden vereert' en dat hij naast zijn broer Cornelis zal worden bijgezet. Zij zullen 'te saemen in marmer uytgehouwen' worden ter nagedachtenis van hun verdiensten voor het Vaderland en als voorbeeld voor het nageslacht. De begrafenis van het gebalsemde lijk van Johan Evertsen in de Oude Kerk te Middelburg vond plaats op 9 september 1666. De kosten bedroegen 382:12:4 vlms. Door het besluit van de Staten een praalgraf te laten vervaardigen voor beide admiraals, in marmer gebeeldhouwd, konden de tot dan gemaakte ontwerpen niet gebruikt worden. Zij waren immers voor een praalgraf voor alleen Cornelis gemaakt. Waarschijnlijk tengevolge van de perikelen rond Suriname, sinds 1667 een Zeeuwse kolonie, en het uitbreken van de Derde Engelse Oorlog (1672-1674) en het daardoor ontstane gebrek aan financiën, liet de uitvoering van het besluit op zich wachten tot ongenoegen van de familie Evertsen. Op 3 juni 1679 richtten vice-admiraal Cornelis Evertsen (zoon van Johan) en schout bij nacht Cornelis Evertsen (zoon van Cornelis) zich tot de Staten van Zeeland met het verzoek hun besluit van 19 augustus 1666 om een 'tombe van eere' voor de twee luitenant-admiraals gestorven op het 'bedde van eere' uit te voeren. De Staten en de familie Evertsen komen tot een overeenkomst. De Staten zullen een tombe van eer oprichten waarvoor de erfgenamen van de luitenant-admiraals Evertsen 6.000,- aan de Staten zullen voorschieten tegen een rente van 4% Op 22 januari 1680 sluiten Maurenaelt (namens de Staten van Zeeland) en Rombout Verhulst, 'constmarmerbeeltenaer' in 's-Gravenhage, een overeenkomst voor de vervaardiging van een praalgraf voor de somma van 6.000,-1.000 vlms), in drie termijnen te voldoen. De erfgenamen Evertsen zullen op de gestelde termijnen, na ordonnantie van de Staten, de betalingen doen. De Staten zullen 4 jaar na de eerste betaling het geleende geld met rente terugbetalen. Door deze regeling hoopt men van een vlotte voortgang der werkzaamheden verzekerd te zijn. Op papier lijkt alles prachtig geregeld, maar de werkelijkheid is anders. De werkzaamheden aan de tombe verlopen naar wens. Over het grafschrift rijst er tussen de Staten en de familie Evertsen een meningsverschil. Volgens de notulen van 8 december 1681 maken de Staten een keuze uit verschillende grafschriften. De familie Evertsen, vnl. Cornelis Evertsen (zoon van Cornelis en bijgenaamd Keesje de Duivel, vanwege zijn opvliegend karakter) is van mening dat in dit opschrift de roem van de Evertsens wordt verkleind doordat Tromp en De Ruyter alleen als grote zeehelden worden genoemd. Deze afkeuring doet nu vreemd aan, maar is uit het gezichtspunt der Evertsens wel te begrijpen na alle smaad en miskenning de gebroeders aangedaan. Het gevolg is dat de tombe volgens de notulen van 6 april 1683 gereed is op het grafschrift na. De Staten gelasten Cornelis (Keesje de Duivel) op te houden met zijn voornemen het grafschrift, gekozen door de Staten en waarin grote lof voor de Evertsens tot uitdrukking komt, te willen veranderen. De beide partijen kunnen niet tot een compromis komen. In de notulen van 1695 valt te lezen dat de erfgenamen van de luitenant-admiraals de Staten verzoeken hen de 6.000.-, met interest 8.990,--, te betalen of hen er een lijfrente voor te verlenen. De jaren verstrijken zonder dat men tot een oplossing komt. In 1719 wordt de kwestie door de Staten aan een commissie toegewezen om een en ander uit te zoeken. Sindsdien is er niets meer over in de notulen van de Staten te vinden. Op hun beurt blijken de Evertsens, volgens een acte van 5 maart 1701Rombout Verhulst een termijn niette hebben betaald. De erfgenamen van de in 1698 overleden Rombout eisen namelijk 2.000,- van Cornelis Evertsen plus interest. Tengevolge van dit meningsverschil heeft de familie Evertsen het voorgeschoten geld nooit teruggekregen en blijft het praalgraf tot de 19e eeuw zonder grafschrift. Er bestaat wel een verhaal dat Cornelis Evertsen (Keesje de Duivel) zich met een steenhouwer in de Oude Kerk heeft laten opsluiten om 's nachts het grafschrift te laten wegbeitelen. Hij beschouwde het monument als eigendom van de familie Evertsen en meende dus het recht daartoe te hebben Rombout Verhulst De beslissing van de Staten van Zeeland om aan Rombout Verhulst (geboren Mechelen 15 januari 1624 - begraven 27 november 1698 's-Gravenhage) de opdracht van het praalgraf te verlenen behoeft geen verwondering. Op ongeveer tienjarige leeftijd begon Verhulst al te werken in de werkplaats van de Mechelse beeldhouwer Rombout Verstappen. Na diens overlijden

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1988 | | pagina 14