15
De 'tombe van eer' met de in 1818 opgerichte afscheiding geschilderd 'in de manier van bardielje marmer(Atlas Zelandia
lllustrata)
werkte hij bij Frangoisvan LooteMechelen.
Uit een getuigenverklaring van 1646 blijkt
dat Verhulst dan in Amsterdam woont.
In 1652 stond hij als steenhouwer
ingeschreven bij het Amsterdamse
Lucasgilde. Het begrip steenhouwer was in
de 17e eeuw niet identiek met beeldhouwer.
Steenhouwers leverden voornamelijk ruwe,
decoratieve bouwelementen van zandsteen,
terwijl beeldhouwers voornamelijk figuratief
beeldhouwwerk van dure steensoorten
maakten. Steenhouwers waren over het
algemeen lid van het metselaarsgilde. Dat
Verhulst als steenhouwer staat
ingeschreven bij het Lucasgilde houdt
waarschijnlijk verband met het feit dat hij
verbonden was aan het beeldhouwersatelier
van Artus Quellinus maar nog geen proef
van bekwaamheid als beeldhouwer had
afgelegd.
Verhulst werkte in Amsterdam mee aan de
reliefs van het Stadhuis (Paleis) op de Dam
onder van Campen (architect) en Quellinus.
Hij ontwikkelde zich al snel tot zelfstandig
beeldhouwer want enig beeldhouwwerk,
voor 1656 voor het Amsterdamse Stadhuis
gemaakt, is door Verhulst gesigneerd.
Hoewel de sculptuur aan het Stadhuis niet
gereed is vertrekt Verhulst om onbekende
redenen naar Leiden waar hij werkzaam is
als beeldhouwer aan de nieuwe Waag.
gebouwd door Pieter Post. Rond 1663
vestigt Verhulst zich in Den Haag waar hij in
1664 lid wordt van het Sint Lucasgilde.
Reeds in 1668 wordt hij tot hoofdman van dit
gilde benoemd, welke functie hij tot 1694 nog
menigmaal zal vervullen. Toen Verhulst in
Den Haag ging wonen had hij zich inmiddels
grote bekendheid in de Republiek
verworven. Hij ontving vanuit het hele land
opdrachten voor portretbustes en
grafmonumenten. Dit was de enige vorm van
beeldhouwkunst die in de tweede helft van
de 17e eeuw inde calvinistische Republiek
bloeide. De opdrachtgevers waren de adel
en de overheid. Rombout Verhulst bepaalde
na 1650 in de Republiek de grafsculptuur,
die tevens het belangrijkste onderdeel van
zijn werk vormde. Van de 15 praalgraven in
de 17e eeuw voor zeehelden op
staatskosten gesticht is de kleinste helft met
medewerking van of door Rombout Verhulst
vervaardigd. Onder andere voor: Maarten
Harpertsz. Tromp (Oude Kerk te Delft.
1657); Jan van Galen (Nieuwe Kerkte
Amsterdam, 1658); Willem Josef, baron van
Gendt (Domkerkte Utrecht, 1672); Michiel
Adriaensz. de Ruyter (Nieuwe Kerk te
Amsterdam, 1681).
De praalgraven van Verhulst worden
gekenmerkt door het ontbreken van een
architectonische omlijsting, het streven naar
essentie in de voorstelling, de natuurlijke
figuren en de zorgvuldige stofuitdrukking.
Verhulst voerde een opdracht uit op zijn
atelier. Bij zijn werk werd hij geholpen door
leerlingen. Een van zijn leerlingen was
Johannes Blommendael, in Zeeland bekend
doorde monumenten voor Pieter, Johannes
enCatharinadeHuybertinde N.H. Kerkte
Burgh. Zijn mooiste werk heeft Verhulst voor
zijn 50ste verjaardag gemaakt. Hoewel hij
daarna nog vele belangrijke opdrachten
kreeg, moest hij steeds meer werk aan zijn
atelier overlaten. Aan het grafmonument
voorde gebroeders Evertsen, dat is
uitgevoerd in zwart en wit marmer, heeft
Rombout Verhulst waarschijnlijk veel door
zijn leerlingen laten uitvoeren. De tomben
met daarop de luitenant-admiraals in volle
wapenrusting met bevelhebbersstaf in de
hand, zijn enigszins schuin geplaatst. Johan
ligt links, te herkennen aan de ridderorde van
St. Michiel. Terzijde bevindt zich een helm
en een gedenknaald. Ertussen een
opschrifttafel met aan weerszijden twee
engeltjes met wapentuig staande op de
wapens der Evertsens. Onder de
opschrifttafel een zeeslag en er boven
trofeeën met de wapens van de
Staten-Generaal, Zeeland en Oranje.
Van het werk van Rombout Verhulst zijn in
Zeeland nu nog, behalve de tombe van de
Evertsens, te zien: een epitaaf voor Hendrick
Thibaut, zijn vrouw Isabelie Porrenaer en
hun dochter in de N.H. Kerk te Aagtekerke,
gedateerd 1669: de graftombe voor
Hiernonymus van T uyll van Serooskerke in
de N.H. Kerk te Stavenisse, opdracht 1669.
Sint Pieterskerk
Het oprichten van een monument bekostigd
door de overheid in een kerk hangt samen
met de functies die de kerk toendertijd had.
Naast preekkerk werd de kerk tot in de 19e
eeuw gebruikt als begraafplaats. Dit had tot
gevolg dat deze de gehele dag toegankelijk
moest zijn. Grote kerken werden bovendien
veelal als wandelplaats gebruikt, waar men
al rondlopend de grafmonumenten, de
wapenborden, de gebrandschilderde
ramen, de gebeeldhouwde preekstoel en
banken en het orgel kon bewonderen.
De Sint Pieterskerk, ook wel Noord Monster
en na de Reformatie Oude Kerk genoemd,
eertijds gelegen aan het Hofplein te
Middelburg, was zo'n kerk. Over de oudste
geschiedenis van het kerkgebouw is niets
bekend. Het was een grote kruiskerk met
twee kapellen, een koor en twee torens: één
grote aan de westzijde en één kleine
achtkantige op de viering. In 1311 werd een
kapittel aan de kerk verbonden. Na de
nieuwe kerkelijke indeling van 1559 is zij
verheven tot kathedraal van het nieuwe
bisdom Middelburg. Zij had in 1566 te lijden
van de beeldenstorm.
Na de overgang van Middelburg naar
Oranje, was de Sint Pieterskerk het eerste
gebouw dat gebruikt werd voor de
protestantse eredienst. Het werd de