10 Het gerestaureerde koor met de sacristie. Op de voorgrond de klokkestoel, welke dienst heeft gedaan van 1946 tot 1976 (coll. C.P. Pols, Zierikzee) beschrijving van Duiveland geeft, dat Nieuwerkerk 'eertyds een treffelyke Kerk plagt te hebben'. Het koor, dat bewaard bleef, heeft drie traveeën en is gesloten met een halve tien-hoek. Het is overdekt met een houten tongewelf net als vóór de restauraties. Tegen het koor is op de gebruikelijke plaats, aan de zuidwestzijde een sacristie gebouwd. Dit is een juweel van een gebouwtje, sterk naar het zuiden overhellend, maar prachtig gerestaureerd. De sacristie is overdekt met een dubbel stenen kruisgewelf en inwendig versierd met een doorlopend boogfries. Ze heeft acht nisjes, paarsgewijs bij elkaar, waarvan zes bij de restauratie van omstreeks 1950 weer voor de dag zijn gekomen. Oorspronkelijk zullen deze nisjes gebruikt zijn voor het plaatsen van kaarsen. De hoogte van het boogfries en de nisjes doet vermoeden dat de vloer in de loop van de tijd niet onaanzienlijk is opgehoogd. Trouwens ook in de kerk ontdekte men tijdens de restauratie een laag zand van één a anderhalve meter. Dit wijst in dezelfde richting. Wateroverlast in vroeger tijd zou hiervan de oorzaak kunnen zijn. Het schip van de kerk is reeds lang verdwenenEr zijn bronnen die vermelden dat het in 1583 door brand verwoest zou zijn. In de 'Rekeningen van het Extra Ordinair Beoisterscheldt'. lopende tot begin 1594 wordt evenwel over het verkleinen van de kerk niets vermeld. Waarschijnlijker is dan ook dat het verdwijnen van het schip van de kerk geplaatst moet worden in het begin van de zeventiende eeuw en een gevolg geweest is van blikseminslag in de toren, gevolgd door brand. De nogal suggestieve gravure in de 'Nederduytsche Poëmata' van deZierikzeese regent en dichter Adriaan Hoffer (1635) geeft aanleiding tot deze veronderstelling. De gravure toont het moment waarop de bliksem is ingeslagen en de brokstukken van de toren in het rond vlogen en is bedoeld als illustratie bij de spreuk 'Hiefinis ad alta levatis'. welke door Hoffer is weergegeven met de dichtregels 't Eynde van te hoogh te staan, is een haastigh ondergaan'. Vervolgens dicht Hoffer: "t Boutsel dat sijn naaide slaat Naarden hemel, ende gaat Met sijn cierlijck schoon vertoogh Boven alle huysen hoogh, Heeft een uytterlijcken schijn Van een mensch die trots wil sijn. Sulck een Toren heeft wel eer Son, end sijne stralen meer, Of de Son in 't Oosten viert, Of hy na het Zuyden swiert. Of wanneer hy weder daalt Daar hy sijne plaats bepaalt, Maar wanneer de Noorde kop Spert sijn stuere kaken op, End door haghel, end tempeest Treft de hooghten aldermeest. Dan soo doet 't onstuymigh wéér Hooghe Torens vallen nêer'. Hoe dan ook. de toren is van de opgelopen schade hersteld, maar het kerkschip is afgebroken. Voor de kleine Hervormde Gemeente was het koor groot genoeg. Dat zal de reden geweest zijn om het verwoeste gedeelte niette herbouwen. De bouwtijd van het koor dateert uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw. Het is niet onwaarschijnlijk dat de kapittelstichting in 1490 de directe aanleiding geweest is om dit koor te bouwen. Bekijken we de gravure uit 1635 nog eens, dan zien we het koor in zijn huidige vorm en een beduidend lager schip. Hieruit moeten we opmaken dat het schip dateerde uit een aanzienlijk vroegere periode, mogelijk zelfs nog romaansvan constructie was. Overigens was het in de middeleeuwen gebruikelijk dat bij vernieuwbouw van kerken eerst het oude koor als voornaamste bestanddeel van de kerk, werd afgebroken en vervangen, daarna de toren en pas (veel) later het schip. De open ruimte tussen toren en koor is tot de ramp van 1953 benut geweest voor allerlei bouwwerken, hoofdzakelijk een school met bijgebouwenDit was opeen architectonisch onverantwoorde wijze gedaan en het hoeft dan ook geen betoog dat de huidige invulling van de ruimte van de kerkring met een aangepaste beplanting aanzienlijk meertot de verbeelding spreekt. De oorlogsschade in 1945 gaf de stoot tot een grondige restauratie. Architect was Ir. H. de Lussanetde la Sablonière in samenwerking met de heer W.G.C. Heringa, hoofdaannemer was de firma L.C. Bom te Burgh. Had men aanvankelijk gedacht dat het dak van de kerk gerepareerd kon worden, toen men het gewelf had weggebroken bleek hoe erg de spanten in westelijke richting overhelden. De architect was van mening dat het scheefhangen van de constructie toe te schrijven was aan het feit, dat het koor tijdelijk als ruïne is blijven staan na de verwoesting van het schip. Ook de zijmuren zijn toen sterk gaan overhellen door het gewicht van de kap en het gemis aan verband tussen de muren. Indertijd heeft men aan de westkant een schuin dakschild gemaakt, omdat hiermee tegendruk werd verkregen tegen de schuinhangende dakconstructie. Om een beter aanzien te krijgen zijn verder de steunberen recht afgehakt en bijgemetseld. De hoeken werden met de toen meer gebruikelijke Bentheimer zandsteen verlevendigd. Bij de recente restauratie moest uiteindelijk de kerk worden voorzien van een geheel nieuwe kap. Omdat tegendruk niet meer nodig was kon nu ook de afsluiting aan de westkant anders worden. Daarom is een topgevel opgetrokkenwaardoor de kerk een gavere vorm heeft gekregen. Meermalen is de vraag gesteld waarom de nissen in de topgevel een ronde boog hebben. De architect antwoordde op die

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1988 | | pagina 10