4 zuidkant gezeten, elkaar de psalmen en liturgische teksten al toezongen. Omdat hier sprake is van een Collegiale- of Kapittelkerk, met toestemming van de Bisschop van Utrecht door Albrecht, hertog van Beieren en ruwaertvan Henegouwen, Holland en Zeeland in 1366 gesticht, is het koor hier ruim. Terwijl de zangers op de eenvoudige banken aan weerszijden van het koorhek zaten, namen op de achterste rij banken met het fraaie houtsnijwerk vooral de 12 kanunniken met de deken, vier koorgezellen en een aantal vicarissen plaats. De voorste rij was bestemd als ere-gestoelte voor voorname gasten. De oorspronkelijke koorbanken, die in het hoogkoor stonden en die uit 1366 dateerden, zijn in de 16e eeuw door de huidige vervangen. Inde tijd van de Gotiek gold de noordkant van de kerk als de kant van de duisternis, de zuidkant als die van het licht. Deze symboliek heeft Jan Terwen volgehouden; aan de noordzijde sneed hij enkele wereldse optochten op de friezen boven het gestoelte, aan de zuidzijde kerkelijke optochten, en wel twee uit het verleden en één uit het heden (in dit geval, wat de houtsnijder betreft, vóór 1538!)De zetels zijn van elkaar gescheiden door prachtig gesneden koppen en ook op de zij- en tussenschotten (de wangen) zijn voorstellingen aangebracht, zoals de wederwaardigheden van Abraham, Jacob, Mozes, David, Jeremia, Daniël en Johannes de Doper. Achter de banken, boven de friezen, staan pilasters, versierd met echte Renaissance decoraties zoals bloemen, vruchten, muziekinstrumenten, wapens enz.op sommige staat een jaartal o.a. 1539 en 1541op andere ontdekken we een spreuk: 'Hoepe, Liefde, Gheloeve. Waeckt endebidtvoirt. Loeft den Heere'. De voorbeelden voor de Renaissance-ornamenten werden in de 16e eeuw gehaald uit de modelboeken van Hans Vredeman de Vries; houtgravures van Dürer, Lucas van Leyden en Titiaan, die artiesten op grote schaal gedurende jaarmarkten uitwisselden, waren bronnen van inspiratie voor Jan Terwen, toen hij de friezen van zijn koorbanken sneed. Interieur van het schip van de Grote Kerk van Dordrecht. Gezien naar het oosten, richting kooi Gaan wij terug naar het begin, naar de 13e eeuw, toen, zoals Ir. van Druten al uiteenzette, de H. Sura de kerkbouw door haar nimmer lege geldbuideltje mogelijk maakte. Gezien de fundamenten, die later aangetroffen werden, moet er daarvóór al een kleine tufstenen kerk gestaan hebben. In elk geval werd na 1250 de bestaande kapel uitgebouwd en vergroot tot een kruiskerk, bekleed met Bentheimer steen. In 1284 werd het Onze Lieve Vrouwekoor op de traditionele plaats, aan de noordkant van het koor, aangebouwd; de asymetrie, die nu duidelijk zichtbaar is, kan erop wijzen, dat het Maria-koor in vroeger tijd breder geweest moet zijn. 'Op Sinte Pieters en Sinte Pauwelsnacht' (29 juni) in het jaar 1457 brak er brand uit in het huisje van Adriaen Dankertsz. in de kleine Spuistraat. In die dagen betekende brand vaak een ramp voor de hele stad; Adriaen schrok dan ook dermate, toen hij zich realiseerde wat hij mogelijk had aangericht, dat hij snel de benen nam en daarbij vergat 'brand' te roepen, wat hij verplicht was. Hierdoor kwam 'de brandweer' te laat ter plaatse, waardoor het vuur zich kon uitbreiden tot de Visbrug, waarbij 600 huizen en een deel van de Grote Kerk het loodje legden; het steenwerk bleef staan, maar al het houtwerk van kerk en toren verbrandde en de klokken vielen aan diggelen. Dankertsz., hoewel aanvankelijk aan de loop, werd gepakt en moest voor straf zes roeden muur betalen, stenen, die zolang opgeslagen werden in het Onze Lieve Vrouwekoor. Maar daarmee stond de kerk nog niet overeind. Evert Spoorwater heeft in elk geval meegewerkt- in de archieven wordt hij als meester-metselaar vermeld - om haar te herstellen, mooier dan ooit met haar glas-in-lood ramen, schilderijen, altaren en kapellen (23 in getai, waaronder vijf straalkapellen van het koor uit de jaren 1420 en vlg.). De kerk, door kruisribgewelven en

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1988 | | pagina 4