11
wordt deze bijdrage te lang.
't Staat in elk geval vast, dat het schilderij
tot 1829 in 't bezit bleef van de katholiek
gebleven tak van de familie van Borssele,
die zeker al omstreeks 1700 in Brugge
woonde. En dat het met de bijbehorende
acte uit de boedel van de laatste Vlaamse
van Borssele van der Hooghe (Philippe
Nicolas, die op 27 september 1829
kinderloos overleed) tussen 1829-1850 is
overgegaan in het bezit van de aan hem
verwante familie De Croeser de Berges.
De vraag, die de heer Verschelde zich na
de vondst van de Acte steeds gesteld had:
'wat is er sedert 't opstellen van deze acte
van het vermaard beeldeken geworden?'
werd beantwoord, toen hij in 1864 samen
met de Engelsman W.H. James Weale,
bibliothecaris van de Nat. Art Libary, 't
echtpaar Van Caloen-de Croeser in Brugge
bezocht. Terwijl ze verwachtten een copy
aan te treffen van de Maria van Quinten
Matsijs in Londen, ontdekten ze het door
hen lang gezochte paneeltje.
Later, in 1925, werd de originele Maria nog
eens ontdekt. Aan de Brugse geestelijke
English was toen opgedragen een
expositie samen te stellen van alle
wonderbare Maria-beelden uit Brugge en
omgeving. In een map tekeningen uit de
verzameling van Jonker Josef van Heurne
de Puyenbeke trof hij een gekleurde
Madonna aan. Een bijgevoegd onderschrift
leidde tot een merkwaardige conclusie.
'Copie de l'image miraculeuse de Notre
Dame de Zande ou du Zandijksche Polder
entre Vere et Middelbourg en Zélande. Mr.
Philippe van Borssele en est Ie possesseur
etc.' Toen ging hem een licht op, want hij
kende de familierelatie van Borssele-de
Croeser-de Caloen. Hij vond dan ook ten
huize van de zoon van het al eerder
genoemde echtpaar, Baron Julien de
Caloen, het schilderijtje en het door deze
gemaakte tweede afschrift van de Acte van
1662. De familie, beducht onder druk te
worden gezet, was er tot dat tijdstip in
geslaagd dit kostelijke bezit geheim te
houden.
Na deze indentificatie raakte de
Middelburgse pastoor Brüggemann hevig
geïnteresseerd, omdat hij de ingesluimerde
verering voor de Maagd van de Polder
graag tot nieuw leven wilde wekken. Toen
dan ook op 4 juli 1926 de door dhr.
Englisch georganiseerde processie van
miraculeuse beelden door Brugge's straten
trok, werd Maria van de Polder voorop in
de stoet gedragen door Zuid-Bevelandse
meisjes in klederdracht en door leden van
de Katholieke Vrouwenbond uit
Middelburg, gevolgd door 300 andere
Zeeuwen. Kort daarna ontving Baron de
Caloen het verzoek het paneeltje aan
Middelburg af te staan. Vastzittend aan
een belofte het nooit uit het familie-bezit te
doen verdwijnen, hield hij de boot af en
antwoordde in de trant van: 'indien Maria
wil, dat zij in Middelburg komt, dan komt zij
er. Maar als zij niet naar Middelburg wil,
dan komt ze er niet', een logica, die geen
sterveling kon tegenspreken. Maar toch
werd op 14 november 1931 de acte van
schenking aan de pastoor van Middelburg
door de oude Baron ondertekend met als
enige voorwaarde, dat jaarlijks op die
datum een mis zou worden gelezen voor
de overleden leden van de familie van
Caloen. Dit gebeurt dan ook tot de dag van
vandaag.
Op 12 december werd het schilderij naar
Middelburg overgebracht, waarbij de 87
jarige Baron met z'n naaste familie
aanwezig was. Ook was hij er nog bij, toen
op 8 october 1932 de Bisschop van
Haarlem, Mgr. Aengenent, 't nieuwe
votief-altaar in een Pontificale Mis
inzegende. Oudere katholieken hebben
de kleine gedrongen gestalte van de
Baron, die tijdens de plechtigheden van
grote ontroering blijk gaf, nog voor ogen.
Toen de tweede Wereldoorlog in de
meidagen van 1940 dreigde, maakte de
toen in dienst zijnde pastoor, pastoor
Voorham, het paneeltje van de altaarwand
Zicht op het koor in de Petrus en Pauluskerk. (foto: L. J. F. van den Hemel)