17
Willibrord als aartsbisschop met pallium en tussen twee diakenen afgebeeld. (Alg. Gesch. I, p. 271
Het is duidelijk dat Clemens aan zijn naam
is toegevoegd. Behalve portretten is ook
zijn handschrift bewaard gebleven. In 728
schrijft hij in zijn kalender bij de maand
november een aantekening in het Latijn.
Vertaald: „In de naam des heren kwam
Clemens Willibrordus in het jaar 690 na de
geboorte van Christus over zee in het
Frankische rijk en werd hij in de naam des
heren in het jaar 695 na de geboorte van
de heer, hoewel hij dit onwaardig was, te
Rome tot bisschop gewijd door de
apostolische man, heer Sergius, paus.
Maar nu, in de naam des heren, leeft hij in
het jaar 728 na de geboorte van onze heer
Jezus Christus, in de naam des heren
gelukkig." Ook dit document bevindt zich in
de Nationale Bibliotheek te Parijs.
Willibrord kwam van over zee. Hij was
volgens de berijmde levensbeschrijving 81
jaar oud toen hij op 7 november 739 stierf.
Dat kan najaar 657 of in 658 zijn. Geboren
in Northumbrië, een provincie van
Brittannië, was hij een telg uit een adellijk
geslacht. Zijn vader Wilgils vertrouwde het
kind omstreeks 664 toe aan het klooster te
Ripon (zie kaart). Aangezien ook het
erfdeel van Willibrord aan het klooster werd
overgedragen, betekende dit een
definitieve overgave.
Op vijftienjarige leeftijd bereikte de monnik
zijn zelfstandige levensstaat. Weiier noemt
op wat Willibrord zoal kon leren: Latijn, het
schrijven en het berekenen van de
kerkelijke feestdagen volgens de
Romeinse methode. Met griffel en
wastablet konden de lessen van de
broeders worden opgenomen. Tot de
leerstof behoorde ook de voordracht van
de psalmen en alles wat met de liturgische
gezangen te maken had. Paus Gregorius
had aan de Romeinse zangwijze zijn vorm
gegeven en deze regel zal in het klooster
te Ripon gevolgd zijn. Vroeg zelfstandig,
immers 15 jaar, legde Willibrord ten
overstaan van de gehele
kloostergemeenschap de monniksgelofte
af en beloofde kloosterlijke deugdzaamheid
en gehoorzaamheid alles volgens de regel
van de heilige Benedictus. De uiterlijke
tekenen waren de tonsuur en de
monnikspij. De gelofte werd schriftelijk
vastgelegd om de keuze te bevestigen die
zijn ouders hadden gedaan om hem als
kind in een klooster te plaatsen. De
aanvaarding van de benedictijnse regel te
Ripon betekende niet dat de Ierse
spiritualiteit: de geestelijke oriëntatie van
het leven, was verdwenen. Het is die
geestesrichting die Willibrord zal doen
besluiten naar het Ierse klooster
Rathmelsigi te gaan (677/78) waar hij bijna
dertien jaar zal verblijven.
In zijn nieuwe verblijfplaats was de
missionaire geest volop aanwezig en het is
aannemelijk dat hij daar tot priester is
gewijd. De kennis in Rathmelsigi opgedaan
zal Willibrord vergezellen als hij met zijn
medebroeders in 690 naar de overkant van
de Noordzee vertrekt.
Wij weten niet precies waar Willibrord en
zijn metgezellen zijn geland. Zijn eerste en
zeer belangrijke daad was een bezoek te
brengen aan Pepijn II die met zijn leger het
zuidelijk deel van het gebied der Friezen
juist had veroverd of heroverd. Weiier:
„Pepijn ontving de monniken, dankbaar
voor hun bereidwilligheid de prediking op
zich te nemen, en zond hen naar het
gebied van Friesland waaruit hij juist
koning Radboud had verdreven, naar
Fresia citerior, dat nu binnen het
Frankische rechtsgebied viel."
De toestemming van Pepijn II was voor
Willibrord niet voldoende, de zegen van de
paus moest er op volgen. Vandaar zijn reis
naar Rome in 690. Zijn tweede Rome-reis
vond plaats in 695 waar hij tijdens een
veertiendaags bezoek tot aartsbisschop
der Friezen werd gewijd, met als zetel
Utrecht. Het is een misvatting te denken
dat Utrecht, nog maar kort in handen van
Pepijn II tot aartsbisdom werd verheven.
Beladen met relieken, voorzien van
liturgische werken, werd de aartsbisschop
teruggezonden naar Friesland. Te Utrecht
bouwde Willibrord en de zijnen twee
kerken. Het ene kerkje, dat omstreeks 650