Donateurstocht naar de parel van
Brabant: Zoutleeuw
3
P. S. J. BEEKHOF-KOOLE
9 juni 1990.
„Uw voorman had beloofd zon mee te
brengen, maar dat heeft hij niet gedaan,
dat is niet schoon van hem". Deze
woorden sprak één van onze rondleiders,
de heer L. Gijsens, toen we om circa elf
uur in de Leonarduskerk van Zoutleeuw
waren aangekomen.
't Weer was die morgen onderweg
inderdaad wat regenachtig geweest, maar
het doel van de reis bleek schoon, zeer
schoon zelfs. Hoe het ons op die dag
vergaan is, hopen wij u in deze bijdrage
voor ogen te toveren, hoewel we, zoals
onze gids zich uitdrukte ,,'t kort zullen
moeten trekken" vanwege de rijkdom aan
kunst in Zoutleeuws kerk. Want hier is,
vooral door fraai snijwerk uit de 11e tot en
met de 16e eeuw, de hele
heilsgeschiedenis zoals men die in de late
middeleeuwen beleefde als in een
prentenbijbel te zien: op retabels en
schilderijen, door borduurwerk,
kunstvoorwerpen van hout, koper en zilver,
geleverd door beroemde meesters uit
Leuven, Brussel, Antwerpen en Mechelen.
En dit alles niet geschonden door
Beeldenstorm of Franse Revolutie.
De eerste ging Zoutleeuw voorbij door de
waakzaamheid van een stedelijke
magistraat, zoals we uit een brief van
vicaris Morillon aan de Kardinaal De
Granvelle te weten komen. Het Franse
bewind, zo verwoestend voor kerken maar
vooral voor abdijen, kon geen beslag
leggen, doordat twee of drie kanunniken
van de Leonarduskerk, die in het begin van
de 14e eeuw al kapittelkerk geworden was,
meer slim dan oprecht, de eed van trouw
aan de Republiek en de Revolutie hadden
afgelegd. Bovendien waren de bewoners
van Zoutleeuw vanaf de 16e eeuw arm en
dus niet gevoelig voor de bij enige welvaart
vaak optredende westerse
veranderingsdrift. Ze hadden geen geld om
hun bedehuis aan een nieuwe stijl aan te
passen en lieten hun kerk, oud en dierbaar
als ze was, in haar waarde.
De stad Zoutleeuw
Van Zoutleeuw, dat we die dag via de
Boudewijnsweg, Geel, de Oranjestad
Diest, langs Averbode en Scherpenheuvel
bereikten, is al sprake in de 7e eeuw. Tot
het einde van de middeleeuwen heette de
stad Leeuw. Het woord 'Zout' zou er vanaf
de 16e eeuw aan toegevoegd zijn als
verwijzing naar de zouthandel. Dit is
althans de meest aanvaardbare verklaring.
De stad ligt te midden van de
boomgaarden van Hageland en de
graanakkers van Haspengouw aan de
Kleine Gete. Hier grensde eertijds
't Hertogdom Brabant aan het Prinsdom
Luik, een agglomeratie bij een oude burcht
door de Hertogen van Brabant in de 11 e en
12e eeuw vanwege politieke en defensieve
oogmerken versterkt. Terwijl de 12e-
eeuwse nederzetting niet meer voorstelde
dan een marktplein, omringd door houten
huisjes, een opslagplaats en een romaans
kerkje, groeide het stadje, toen de
handelsweg Keulen-Brugge in 1150
voltooid was en Hendrik I Zoutleeuw in
1213 diverse privileges geschonken had, al
snel uit tot een bolwerk en handelsstad van
Het westwerk van de St. Leonarduskerk in Zoutleeuw met de Leonardus- en Barbaratoren