belang. Sinds 1307 behoorde Zoutleeuw samen met Antwerpen, Brussel, Leuven, Tienen, Nijvel en Den Bosch tot de zeven vrije steden van het Hertogdom Brabant. Vanaf het midden van de 13e eeuw had Zoutleeuw een bloeiende lakennijverheid, wollen lakens werden zelfs naar Engeland geëxporteerd, in dat land schafte men ook de benodigde wol aan. Dit gouden tijdperk takelde af doordat Engeland de export van wol zwaarder ging belasten en ook zelf haar wol ging bewerken. De lakennijverheid in de oude Vlaamse steden heeft trouwens in de middeleeuwen altijd afgehangen van de nukken van Engeland op dit gebied. Het verval van de wolindustrie (omstreeks 1480) werd ten dele gecompenseerd door andere bronnen, o.a. de wijnbouw en doordat Zoutleeuw met haar jaar- en weekmarkten (vanaf de 2e helft van de 14e eeuw) een steeds belangrijkere marktfunctie kreeg. De stad is gelegen in een overgangsgebied tussen laag-België en de plateaus van midden-België. Doordat de bevaarbaarheid van de Brabantse rivieren hier eindigde, was Zoutleeuw de meest landinwaarts gelegen haven van het Scheldebekken en bood de eerste inscheep mogelijkheid voor het handelsverkeer over land (in die tijd erg duur), dat van de 12e eeuw af z'n weg van het Rijnland naar de Noordzee zocht. Men voerde langs het water in kleine schepen richting Antwerpen graan, steenkool, tapijten en kantwerk uit Sint-Truiden, lei- en natuursteen uit Waals Brabant en Namen uit en kreeg o.a. haring en zout als retourvracht terug. Men moet zich voorstellen, dat in de 14e en 15e eeuw jaarlijks 400 schepen langs de Schipstraat in Zoutleeuw aanlegden. Maar omstreeks 1527 werd door de kanalisatie door Tienen van de Grote Gete tot Budingen de scheepvaart in Zoutleeuw tot de helft teruggebracht. De afbrokkeling van de wereldmarkt van Antwerpen na het midden van de 16e eeuw en de godsdienstoorlog in het derde deel van die eeuw - de val van Antwerpen in 1585! - gaven het bedrijvige handelsstadje min of meer de genadeklap. Zoutleeuw werd toen als grensplaats een garnizoensstad, leed onder de baldadigheden van dat garnizoen, de bevolkingsgroei stagneerde, terwijl inundaties en ontbossing tot verzanding van de Gete leidden. Geldgebrek en de heersende onrust werkten ook een slecht onderhoud van dit riviertje in de hand. Bovendien komen rampen zelden alleen. Vanaf de tweede helft van de 16e eeuw en ook aan het eind van de 17e begin 18e- eeuw is er voortdurend sprake van pest, grote branden (1693 en 1713), plundering, bezetting door vreemde legers (door de Fransen in 1702) hoewel Philips II en Albert en Isabella pogingen deden om de stad te helpen. In die dagen had ze maar 2000 inwoners. De nieuwe 18e eeuwse steenwegen lieten, op verzoek van de bewoners, het uitgebluste stadje links liggen. Tot Koning Leopold I het weer nieuw leven wist in te blazen. De Sint-Leonarduskerk, hart van Zoutleeuw 't Lijkt ons verstandig onze aandacht vooral te concentreren op de door ons bezichtigde Leonarduskerk, die aan de buitenkant de kenmerken vertoont van de romaanse, gotische en renaissance stijl samen met Maaslandse en Franse elementen. De voorgevel, de westgevel van de kerk. die uit vijf steensoorten, waaronder zand-, bak- De koorpartij uit de 14e eeuw en het in 1926 vernieuwde beiaardtorentje op de viering. Let ook op de galerij aan de buitenkant van het koor.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1990 | | pagina 4