12
I. G. J. van den Bosch op latere leeftijd. (Eigen Haard, 1880)
kerkeraad van de nieuwe Hervormde
Gemeente: „De bevolking van den in 1809
bedijkten Wilhelminapolder, die aanvanglijk
slechts gering was, nam door den
aanbouw van het Wilhelminadorp
aanmerkelijk toe en bedroeg in 1837 ruim
400 zielen. De meeste dezer ingezetenen
hadden zich vrijwillig bij de Gemeente
Kattendijke gevoegd, doch de bezwaren
die het bezoeken der kerk aldaar opleverde
waren groot en bij de toeneming van het
getal der ingezetenen wierd het drukkende
daarvan meer en meer gevoeld.
Daarenboven moest onverschilligheid en
verwildering het gevolg worden van het
gemis aan behoorlijke Godsdienstige en
zedelijke opleiding". Naast de stem van de
ouderling klinkt hierin tevens die van de
(machtige) directeur van de polder door!
De in de beginperiode tot stand gebrachte
kerkelijke verbinding met Kattendijke was
inderdaad verre van ideaal. Gedurende de
wintermaanden was het voor bejaarden,
vrouwen en kinderen vrijwel onmogelijk de
weg naar Kattendijke af te leggen om daar
de kerkdiensten bij te wonen. Van een
geregelde kerkgang was dan ook hoe
langer hoe minder sprake.
Een poging om tot een tijdelijke oplossing
te komen werd gedaan in 1826. Toen in
dat jaar de Gemeente Kattendijke vacant
was geworden door vertrek van de
predikant greep men deze gelegenheid
aan om een verzoek tot Z.M. Koning
Willem I te richten. Dit verzoek hield in,
„dat de ditmaal te beroepen predikant
verpligt zou worden om telken zondage
zoo wel te Wilhelminadorp als te
Kattendijke te prediken, waartoe, gelijk
men vermeende, de nieuwgebouwde
school vooreerst een genoegzaam locaal
zou aanbieden".
Het Klassikaal Bestuur van Goes, waar het
verzoek werd gedeponeerd om advies,
maakte echter ernstige bezwaren om
hierop gunstig te adviseren. Hoewel men
de behoefte erkende, meende men dat de
voorgestelde combinatie niet in het belang
was van de totale bevolking van de beide
dorpen. Of de combinatie zou de vorming
van een zelfstandige gemeente in de weg
staan, of bij verdere uitbreiding van
Wilhelminadorp zou de oude gemeente
van Kattendijke te gronde gaan. Ook vond
men het schoollokaal ongeschikt voor de
eredienst. Bij het toch als zodanig in
gebruik nemen van de school, zou dat de
stichting van een kerkgebouw zeker
vertragen. Bij beschikking van 26 oktober
1826 werd het verzoek door Z.M. Koning
Willem I dan ook afgewezen.
Een keerpunt in de ontwikkeling werd pas
bereikt in 1837. Iman van den Bosch, die
ondertussen zijn overleden vader als
directeur van de polder was opgevolgd,
wist toen op de jaarlijkse vergadering van
de deelhebbers in de polder te
bewerkstelligen, dat de toezegging werd
gegeven om voor de helft bij te dragen in
de kosten voor de bouw van een kerk en
een pastorie.
Meer nog dan zijn vader was Iman van den
Bosch een doortastend man die hield van
aanpakken en opschieten. Hij verzocht
onmiddellijk één van zijn vrienden, de
architect Izaac Warnsinck te Amsterdam
een ontwerp en bestek te maken voor een
kerk met 500 zitplaatsen en voor een
pastorie. Dit verliep allemaal bijzonder vlot,
want al in december 1837 kon Iman van
den Bosch persoonlijk aan Z.M. Koning
Willem I een door de ingezetenen
ondertekend request overhandigen. Dit
hield het verzoek in om toestemming tot
stichting van een Gemeente en bouw van
een kerk en pastorie en het verstrekken
De kerk van Wilhelminadorp op een oude ansichtkaart. De omringende beplanting geeft hier nog een ruim gezicht op het
gebouw.
De aan de oostzijde van het kanaal gebouwde pastorie, dominerend in de huizenrij. Het pand staat er nog altijd, maar is al lang
niet meer als pastorie in gebruik.