De Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk
van Tholen
1 7
J. A. T. M. M. OP 'T HOOG
De Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk van
Tholen is een zuiver georiënteerde drie-
beukige kruisbasiliek van 67 meter lengte
die bestaat uit een toren, een schip met
transept en een niet voltooide koorpartij.
De 48 meter hoge toren die een zuiver
vierkant met zijden van 8.50 meter is en
een ingang in het westen heeft, staat niet
helemaal haaks op het schip maar maakt
een kleine knik naar het zuiden toe. Op elk
van de hoeken wordt hij gesteund door een
paar haaks geplaatste steunberen. De
oostelijke steunberen die gedeeltelijk in het
schip van de kerk staan vormen tevens de
overgang met het schip.
Het achttien meter brede schip bestaat uit
vijf rechthoekige traveeën waarvan alleen
de meest westelijke een onregelmatige
vorm heeft om een goede aansluiting met
de scheef geplaatste toren te krijgen. Dit
heeft tot gevolg dat de travee in het zuiden
ongeveer 25 cm smaller is dan in het
noorden. De scheiding tussen schip en
zijbeuken wordt gevormd door acht zuilen.
Het schip is overwelfd met een netgewelf.
De zijbeuken van het schip bestaan uit
traveeën van 5.30 meter in het vierkant en
zijn overwelfd met kruisribgewelven. Aan
de buitenzijde worden het met
parementwerk van gobertangesteen
beklede schip en zijbeuken ondersteund
door steunberen die de regelmatige
overgang van de traveeën markeren.
Aan de noordzijde bevindt zich, tegen de
tweede travee aangebouwd, een klein
portaaltje dat met een vierpuntig stergewelf
is overwelfd.
Aan de zuidzijde, tegen de zuiderzijbeuk
en de westkant van het zuidtransept,
bevindt zich de librije of diaconiekamer,
overwelfd met een spitsbogig houten
tongewelf.
Onderstaand artikel is een korte
samenvatting van mijn doctoraalscriptie
waaraan in 1988 en 1989 gewerkt is. De
scriptie werd in maart 1990 gepubliceerd
als deel 10 van de door de Stichting
Regionale Geschiedbeoefening Zeeland
uitgegeven scriptiereeks onder de titel 'De
bouwgeschiedenis van de Grote of Onze-
Lieve-Vrouwekerk te Tholen'.
Tegen de zuidwestelijke hoek van het
zuidtransept en de diaconiekamer bevindt
zich een achthoekig traptorentje dat
toegang verschaft tot de kappen boven de
gewelven van transept en schip.
Het transept telt, zowel aan de noord- als
aan de zuidzijde, twee traveeën, elk weer
overwelfd met een netgewelf identiek aan
dat van het schip. De bijna trapezoïde-
vormige viering wordt gemarkeerd door
vier bundelpijlers en is met een vierpuntig
stergewelf overkluisd. Het feit dat de
viering zich naar het oosten toe iets
verbreedt om aansluiting te krijgen met het
middenkoor dat breder is dan het
middenschip, heeft tot gevolg dat de eerste
travee van zowel noord- als zuidtransept
een onregelmatige vorm heeft en in het
westen breder is dan in het oosten.
Viering en transept zijn van het
koorgedeelte afgesloten door muren
tussen de oostelijke vieringspijlers en de