11 Het inwendige van de kerk: Brabants van allure en indrukwekkend door zijn hoogte, (collectie J. Ranter) geslachten, ontbrak alom. Al bleven vele kerkgebouwen dan nog wel overeind staan, het interieur werd gesloopt en te gelde gemaakt. Oud koperwerk werd per kilo verkocht, koorbanken werden op de brandstapel gegooid of als het enigszins kon aan een antiquair van de hand gedaan. Kostbare missalen verdwenen voor enkele tientjes naar musea of verzamelaars. De Maria Magdalenakerk bleef de ellende niet bespaard. Het eerder als preekkerk in gebruik genomen koor was aan de oostzijde van het transept door een muur van de rest van de kerk afgescheiden. Het dwarsschip heette 'wandelkerk' en dat was nog een nette benaming. De deuren aan de noord- en zuidkant stonden altijd open zodat het verkeer vanaf de Korte Kerkstraat naar de Kreukelmarkt dwars door de kerk ging met alle herrie en overlast van dien. Dit was trouwens al lang vóór de 19de eeuw gebruikelijk. Het schip werd geleidelijk aan verlaagd tot pakhuis: de brandspuiten stonden er in, de waterslangen hingen te drogen over de kapbinten. Ruiten waaiden in of werden ingegooid, water sijpelde naar binnen en alle belangstelling voor het gebouw was verdwenen. De scheiding van kerk en staat (1809) heeft hieraan meegewerkt; zolang de burgerij meebetaalde ging het al moeilijk genoeg, de kerkelijke gemeente alleen kon deze last niet dragen maar voelde er ook niet voor. Van het interieur is in de 19de eeuw veel verdwenen. In een kast in de consistorie bevonden zich een aantal incunabelen (boeken van vóór 1501). In een openbare veiling te Leiden brachten ze een bedrag op van 81,50. Twee koperen kronen, in 1636 gemaakt door Elias Eliasz., geelgieter te Amsterdam, werden voor 95 cent per pond van de hand gedaan. Dit was ter gelegenheid van het aanbrengen van gaslicht in de kerk. Om de sfeer van de 19de eeuw nog beter te kunnen proeven, citeren we Charles de Coster die in 1873 - het jaar waarin Victor de Stuers zijn kruistocht tegen de verloedering begon - samen met de tekenaar Adolf Dillens een voettocht door Zeeland maakte: 'Goes is een lelijke en troosteloze stad. Een lantaarn op een bezemsteel doet of hij het nachtelijk plein verlicht. Een pracht van een gotische kerk uit de vijftiende eeuw wordt zo door de huizen verdrukt, dat men er alleen de ingang en de toren van ziet. Bij een vorige gelegenheid hebben we er een prachtige koperen kaarsenkroon gezien die men opgevist had op de plek waar Reimerswaal gelegen was. Die kroonluchter is thans verdwenen. Destijds hadden we er ook, met de voorkant naar de muur, schilderijen zien staan die toebehoorden aan de gilden. Honden kwamen ze vaak bezoeken. Ze zijn nu naar een of ander museum in Holland gestuurd'. Het zou tot 1898 duren voordat de zwaar vervallen kerk onder leiding van de Rijksbouwmeester Adolph Mulder een restauratie van formaat onderging. Gedurende de periode 1922- 1930 is hieraan een noodzakelijk vervolg gegeven. Deze algehele restauratie stond onder leiding van de architct H. van der Kloot Meyburg. Het Marcussenorgel Het orgel in de Maria Magdalenakerk is een pronkstuk van een zodanige allure dat hieraan eigenlijk een apart artikel gewijd zou moeten worden. Binnen het kader van dit algemene artikel over de kerk kunnen we er in verhouding tot het belang, zowel voor wat betreft het historisch aspect en als muziekinstrument, alleen oppervlakkig aandacht aan besteden. Het heeft een lange geschiedenis die in 1985 werd bekroond met de afsluiting van een reeks

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1991 | | pagina 11