12
uitbreidingen en muzikale verfijningen, die
het met ongeveer 3300 pijpen en 43
registers hebben gemaakt tot het grootste
orgel van Zeeland.
De geschiedenis begint in 1641Bij de
brand van 1618 waren de middeleeuwse
orgels verloren gegaan. Men miste deze
instrumenten niet alleen voor de openbare
bespeling maar later ook voor de
begeleiding van de gemeentezang die in
de loop van de 17de eeuw opgang maakte.
In 1641 sloot men met de orgelbouwer
William Deakens (een Engelsman van
origine) een contract voor de bouw van een
nieuw orgel. Dit zou een hoofdwerk,
rugwerk en pedaal omvatten van 26
registers. De bouw van het instrument nam
twee jaren in beslag. De keurmeesters
waren vol lof over het nieuwe instrument.
Het orgel stond aanvankelijk niet in de
koorsluiting maar tegen de muur die het
koor van het transept scheidde, op een
oxaal met pilaren en reeds voorzien van
een kap, die men toen de 'hemel met de
kroon' noemde. De orgelkas dateert in
hoofdzaak nog uit deze periode. Zeer
bijzonder van uitvoering van de 17de
eeuwse kas is de toepassing van
ebbenhout en sandelhout waarmee
kleurencontrasten werden verkregen. Ook
de beelden boven de velden van het
rugwerk en de engelen op het hoofdwerk
dateren uit 1641-43.
In de jaren 1704-11 werd het orgel
ingrijpend verbouwd. Allereerst werd het
verplaatst naar de koorsluiting. Dit is verder
altijd de plaats van het instrument
gebleven. Het inwendige werd ingrijpend
vernieuwd door de orgelmaker Jacob
Cools uit Rotterdam. Het instrument kreeg
nu in totaal 27 registers. Ook uitwendig
werden verdere verfraaiingen aangebracht.
De kunstschilder Abraham Büsschop te
Middelburg leverde schilderingen voor de
deuren van hoofdwerk en rugpositief.
In 1739 volgde opnieuw een verbetering.
De orgelbouwer J. F. Moreau uit Rotterdam
maakte de toon molliger en minder scherp.
De beeldhouwer Jan de Quant leverde
beeldhouwwerk voor de kap boven het
orgel, die daarmee zijn huidige uiterlijk
kreeg.
Lange tijd bleef het orgel daarna in deze
staat. In 1909 waren er echter zoveel
gebreken dat dringend voorzieningen
moesten worden getroffen. De firma J. J. v.
d. Bijlaart te Dordrecht leverde nu een
nieuw instrument waarin nog slechts een
klein gedeelte van het oude instrument
werd opgenomen. Na de grote
kerkrestauratie van 1930 volgde een
uitbreiding door de firma A. S. J. Dekker te
Goes.
Ernstige gebreken noopten in de jaren
zestig tot plannen voor een algehele
vernieuwing en restauratie, die werd
opgedragen aan de firma Marcussen in
Denemarken. Tegelijkertijd werd het orgel
nu tevens als echt concertinstrument
verbouwd. Ook de orgelkas onderging een
drastische restauratie. Fascinerend daarbij
was het tevoorschijn komen van het
inlegwerk van ebben- en sandelhout. Het
gerestaureerde orgel kon maart 1970 in
gebruik worden genomen.
Een drietal uitbreidingen in de jaren tachtig
zijn er nog op gevolgd, zodat het nu
mogelijk is bijna alle Franse en Engelse
orgelliteratuur uit de romantische tijd tot de
hedendaagse klassieke orgelmuziek te
spelen. Geen wonder dat we met recht
kunnen spreken van een fascinerend orgel,
Het Marcussenorgel, hèt overheersende element in het interieur van de kerk. (collectie J. Ranter)