16 kruis(rib)gewelven in plaats van rondbogen en tongewelven te maken, die op sommige plekken gotische gebouwen deed ontstaan. De werkelijke veranderingen liggen op het theologische, het artistieke (3) en het maatschappelijke vlak. En vanzelfsprekend maakt de techniek daar deel van uit. Zij is een volger van ontwikkelingen, niet de oorzaak. Vernieuwing van inzichten en standpunten op andere vlakken, maakt de weg vrij voor nieuwe verworvenheden op het technische vlak. Wij richten ons op de theologische veranderingen rond 1100 n. Chr. en zo op de hoofdrolspelers, de theologen. In Nederland kennen we weinig Cisterciënzerkloosters. Behalve in Groningen en Friesland, waar ze enkele eenvoudige bakstenen kerken stichtten, hebben we aan hen niets anders bewaard dan de naam 'schiermonniken', naar hun grijze of 'schiere' kleding. De monniken bijvoorbeeld die in Middelburg rond 1100 hun gemeenschap vestigden waren naar mijn beste weten seculieren. Echte voorbeelden van romaanse bouwkunst treft men hier in de regio dan ook niet aan. Als we kijken naar een aantal eenvoudige dorpskerken (Sint-Kruis, Oosterland, Baarland, Oost-Souburg) dan zien we - vooral in de struktuur van het muurwerk en de niet in de gotiek passende relatief kleine muuropeningen - nog wel elementen die duidelijke romaanse trekjes vertonen. De herbouwde kapel van Sint Maarten te Hoogelande is nog het meest zuivere voorbeeld. In Middelburg heeft wel een romaans kerkje gestaan 1275) als voorloper van de abdijkerken. Verder zijn er veel mengvormen; vroege gotiek (Koorkerk te Middelburg), en vele aangepaste dorpskerken. Latere gotiek vinden we natuurlijk het mooist terug in de Maria Magdalenakerk te Goes. Of het nu gaat om romaanse of gotische kerken, in Zeeland hebben we bijna altijd te maken met een aangepaste (meestal versimpelde) variant van deze door en door Franse stijlen. De dichtstbijzijnde abdij van de orde van Citeaux was die van Ter Doest te Lissewege (B). Het portaal in de voorgevel van de Notre Dame (gotisch) te Parijs. (Foto J. J. de Koning). Even voorstellen? Voor het gemak in deze volgorde; Bernard van Clairvaux, als vertegenwoordiger van de romaanse bouwkunst en zijn opponent Suger van Saint-Denis, als vertegenwoordiger van de gotische bouwkunst. Voor zij echter aan het woord komen, moet eerst iets anders gezegd zijn, nl. de verklaring van de woorden romaans en gotisch. Hopelijk zal duidelijk zijn geworden dat in dit artikel die begrippen van een nieuw soort definitie worden voorzien en dat we vooralsnog, noodgedwongen, maar even uit moeten gaan van de aanwezige kennis; uit ervaring, oog in oog met adepten van beide stijlen of uit een theoretische begripsverklaring, die voornamelijk stoelt op de technische verschillen. Hoe beperkt dit inzicht ook is, het geeft in elk geval een beeld, dat verderop nog heel waardevol zal blijken. Terug naar onze Middeleeuwse theologen Uit het citaat van Bernard bovenaan het artikel blijkt dat hij God kon vertalen in gebouwde vormen. Toch is het juist Bernard die pas heel laat 'zijn' orde, die van Citeaux, aanzet tot bouwen. Zijn kunst is die van het woord. Bernard is de geschiedenis ingegaan vanwege zijn gezag, zijn preken en zijn geschriften. Om hem nogmaals aan te halen: „Wees erop bedacht dat er drie dingen zijn die de blikken van de Goddelijke majesteit in het bijzonder mishagen: te uitgebreid grondbezit; weelde in de gebouwen; tot slot het zoeken naar loze muzikale versieringen bij het religieuze gezang." (uit de Grand exorde de Citeaux). Strengheid is het devies. Maar geen benepenheid. Geen 'kruipen in het stof van de aardbodem uit angst voor de Almachtige', zoals nog wel eens beweerd wordt bij romaanse bouwkunst. Bernard: „Wij zijn hier als krijgslieden in een tent die proberen met geweld de hemel te veroveren, Zo lang we deze strijd in ons huidige lichaam voortzetten, blijven we ver verwijderd van het licht, want God is licht." (uit de 26e preek over het Hooglied). Ook voor de aanhangers van de strenge romaanse bouwkunst geldt: God is licht! Pas in 1124 (4) schrijft Bernard zijn enige stuk over decoratie van kerken. Later, in 1134, gaat hij werkelijk van start met de ontwikkeling van de Cisterciënzer orde. En dat is precies het jaar waarin abt Suger begint met de herbouw van de abdij Saint- Denis in de buurt van Parijs. Suger. Hoe verschillend is hij van opvatting vergeleken met de eenvoudige en strenge Bernard. „Terwijl ik mij voorgenomen had voor het altaarstuk een gouden altaarstuk op te laten richten, maar een dat door mijn zwakheid of wankelmoedigheid maar middelmatig van grootte was, verschaffen de heilige martelaren ons onverwacht veel goud en zeer kostbare edelstenen, zoals er bij de koningen maar moeizaam gevonden zouden kunnen worden." (uit: De consecratione). Op het eerste gezicht een uitspraak, die van arrogantie getuigt. Hij liet

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1991 | | pagina 16