17
niet na in de muren van zijn pronkstuk, de
kathedraal van Saint-Denis te laten
beitelen: Terwijl het nieuwe koor aan de
vroegere gevel wordt toegevoegd, glanst
het centrum van het heiligdom in volle
glorie. Vol schittering straalt wat men
luisterrijk tot een eenheid heeft weten te
maken en het prachtige werk dat baadt in
een nieuw licht, flonkert. Ik, Suger heb
tijdens mijn leven dit bouwwerk uitgebreid.
Het is onder mijn leiding gebeurd',
(inscriptie 1140). Helaas voor de citaten
is Suger niet alleen ijdel, maar nog
breedsprakerig ook. Toch is het niet alleen
ijdelheid. Het nieuwe licht dat flonkert, daar
gaat het om. Schittering. De nieuwe kerken
baden in het licht en zet de hele eucharistie
in het volle daglicht. God is licht, maar een
heel ander licht dan dat van de heilige
Bernardus.
Vanwaar deze ommezwaai, waarom de
twist tussen deze heren? Hoewel het heel
interessant is om de beweegredenen van
zowel Suger als Bernard te achterhalen,
moeten we ons beperken tot 'hun'
gebouwen. Het gebouw dat zij beiden
zagen als kunst, had een doel, een funktie.
Een betekenis die ver uitging boven
huisvesting van kerk en klooster.
„God, de Schepper van alles, heeft door
middel van wat de ogen waarnemen en de
geest kan begrijpen, de ziel van de
geleerde mens willen helpen op te stijgen
tot een rechtstreeks zien van de godheid."
(Raoul Glaber, Historiarum libri quinque I,
2) God moest gekend en dus gezien
worden. Dat is de kern van de
Middeleeuwse theologie. Boeken,
tekeningen, verkondiging, beelden,
schilderingen en niet te vergeten
gebouwen waren de middelen van de
theologen om God kenbaar te maken. Het
verschil tussen Bernard en Suger zit hem
in de manier waarop ze God toonden; het
gebruik van de middelen: het 'beeld' of het
'woord'. Nogmaals Suger: „Laat ieder er
zijn eigen mening op na houden. Ik voor
mij verklaar het ronduit, wat mij het
geschiktst leek is dat het aller kostbaarste
allereerst moet dienen voor de viering van
de heilige eucharistie. Zij die ons
bekritiseren, zeggen dat het bezit van een
heilige ziel, een zuivere geest en een
gelovige bedoeling voor deze viering
voldoende is. Maar ik benadruk
bovendien dat men ook moet dienen door
de uiterlijke versieringen vol innerlijke
zuiverheid en uiterlijke adeldom." (uit: De
consecratione)
De gebouwen van de 'romanen' grijpen
qua vorm en massa terug op de
karolingische, de romeins-christelijke en
vroeg-christelijke tradities. De romeinse
basilica-regis is de grondvorm van de
kerken, uitgebreid en aangepast in de loop
van de geschiedenis. Voor deze gelovigen
is de keizer in Rome (en niet de paus) het
hoofd der kerk, zoals eens Constantijn dat
was geweest en eeuwen later opnieuw
werd vertolkt door Karei de Grote. Via hem
werd het zoonschap op aarde
overgenomen door de grote koningen uit
die tijd: Lodewijk de Vrome en Karei de
Kale. Bouwkunst is in die periode bovenal
koninklijke kunst. Later, wanneer de macht
van de koningen gebroken is (vooral door
de intrede van het feodale stelsel) wordt
globaal gezien, de kunst verdeeld in twee
takken: de bisschoppelijke en
kloosterkunst. De bisschop, als vazal van
de paus, hoofd van de plaatselijke kerk,
ontwikkelt zich als wereldlijke macht. De
kunst die hij doet opbloeien is daar een
duidelijke verbeelding van. De kloosters
daarentegen, met hun gereserveerde
houding t.a.v. de paus, ontwikkelen hun
eigen kunst. Hun beeldentaal sluit aan bij
de oudste vormen: die uit het romeinse
christendom zijn overgebleven.
Deze tweedeling ontstaat aan de
vooravond van de 12e eeuw. Voor Bernard
en de zijnen was het klooster van Cluny
(waar tijdens de 11 de eeuw de monniken
niet langer werkten, maar zich uitsluitend
bezighielden met de liturgie) verworden tot
een wereldse macht. De uitgebreide en rijk
versierde abdij in Bourgondië werd door
hem als niets anders gezien dan als uiting
en verbeelding van die macht. Voor hem
was dit in tegenspraak met de leer van
Benedictus (5) en erger nog, in
tegenspraak met leer en leven van Jezus
Christus. Hij treedt dan ook toe tot de
Cisterciënzer orde, kort tevoren opgericht,
en verspreidt, vanuit het Benedictijner
gedachtengoed, de noodzaak van een
zuiver hart als beste waarborg voor een
waar geloof. Van hieruit zou de wereld
verlicht worden met het licht van Christus,
die zelf in armoede leefde. De gelovigen
richten zich op hun binnenste en op hun
gemeenschap binnen het klooster. Daarom
is het daglicht in de gebouwen schaars.
De romaanse bouwkunst wordt de kunst bij
uitstek voor de kloostergemeenschap. De
kunst van de reguliere christenheid. Door
deze introverte manier van bouwen hebben
de aanhangers van het romaanse erfgoed
een enorme bijdrage geleverd aan de
ontwikkeling van de bouwkunst. Het was
door hun toedoen (in de kloosters bleef dus
zowel de klassieke kunst, als het klassieke
boek bewaard), dat zij de wortels legden
voor het ontstaan van de opbloei der
klassieken; de renaissance.
Natuurlijk hebben de aanhangers van de
gotiek (6) evenzeer hun aandeel geleverd.
Voor deze 'goten' was de machtige Abdij
van Cluny een begin geweest, maar
onvolkomen. Sinds de tijd van het enorme
gebouwencomplex aldaar, waren er vele
middelen en ontwikkelingen bijgekomen,
die Cluny nog had moeten missen. De
gotische bouwers maakten er dankbaar
gebruik van; zij waren de modernen van de
Middeleeuwen. Al het nieuwe wat de
techniek, de kunst en de maatschappij
(geld en aanzien d.m.v. het feodale stelsel)
hen te bieden had, grepen ze aan om het
heilig evangelie uit te bazuinen. De kerk,
Detail van de voorgevelgalerij (romaans) van de Dom te Pisa. (Foto J. J. de Koning).