9
waarden. En dat men hieraan graag wilde
vasthouden, blijkt uit de keuze van een
herbouw in de gotische stijl, hoewel het
tijdperk van de gotiek definitief afgesloten
was. 'Bastaardgotiek' hebben we de
herbouw van het kerkschip wel door
deskundigen horen noemen.
Dat het ernst was om het herstel snel en
goed ter hand te nemen komt ook naar
voren uit het feit dat men een drietal in het
metier doorknede Antwerpse vaklieden in
de arm nam. Het waren de timmerman
Marcus Anthonius, de steenhouwer Jan de
Molijns en de metselaar Pieter Smeets.
Deze mannen waren ook al eerder
aangezocht voor de bouw van de nieuwe
Kloveniersdoelen in de Wijngaardstraat. Ze
waren in Antwerpen bezig de Jezuïtenkerk
te bouwen, maar ze konden zich blijkbaar
voor het werk in Goes vrijmaken. Ze
arriveerden op 3 december om de zaak in
ogenschouw te nemen en beloofden een
bestek te zullen opmaken met een
begroting van de kosten. Op 1 januari 1619
waren zij daarmee gereed en hadden
modellen onder meer van de vieringtoren
vervaardigd. Kerkmeester Cornelis
Eversdijck legde de bestekken aan een
aantal Middelburgse meesters voor, die
een geringe wijziging voorstelden. Daarna
kon de bouw beginnen. Het door Marcus
Anthonius gemaakte bestek is volledig
bewaard gebleven, zodat alle details van
kappen en houtconstructies zijn na te
gaan.
Op 8 januari vergaderde burgemeester
Van der Nisse met een aantal notabelen,
want men zou in Goes in zijn beurs moeten
tasten. De herbouw is inderdaad 'uit der
burgeren beurse' betaald en dat terwijl een
derde van de bevolking nog Rooms-
Katholiek was. De bouw werd zonder
verdere inschrijving gegund aan de
Antwerpenaren.
Tijdens de bouw kreeg men een zware
tegenslag te verwerken. Op kerstdag 1620,
toen de wederopbouw al vrij ver gevorderd
was, bemerkte men plotseling dat drie
pilaren van de middenbeuk van het schip
begonnen te zakken 'door het scheuren
ofte splijten van de teerlingen ofte
fondamenten'. Het dak van de kerk was
'seer schrickelijk ende periculeus
hangende met groote vreese dat de
geheele nieuwe kercke mette toren, zoo
men niet haestelijck daarinnen hadde
voorsien tsamen wel hadde comen in te
storten'. Door snel ingrijpen onder leiding
van de meesterknecht van Marcus
Anthonius wist men inderdaad het gevaar
te bezweren. Aanvullende voorzieningen
aan de fundering van de pilaren leverden
een definitieve oplossing op.
Na de herbouw van 1619-1621 was de
kerk een mooi gebouw geworden. Alle
ramen van transept en schip waren van
gebrandschilderde voorstellingen voorzien,
geschonken door onder andere Prins
Maurits en de Staten van Zeeland. Niets
van dit alles is meer over. Het enige dat er
van rest is de ontwerptekening van het
door Mr. Michiel van Baarland, Baljuw van
Goes, geschonken raam. Dit geeft een
voorstelling van de brand.
Zo verkreeg de Grote- of Maria
Magdalenakerk haar bestaande vorm. Het
schip werd hoger, maar smaller dan de
middeleeuwse bouwmeesters eens hadden
gewild. In de buitenmuur van het transept
is duidelijk te zien dat men plannen heeft
gehad voor een zevenbeukig - inplaats
van een vijfbeukig - schip. Waren deze
plannen verwezenlijkt dan zou het schip
van de kerk met een binnenwerkse breedte
van 36,50 meter het breedste basilicale
schip van Nederland zijn geweest.
De kerk bouwkundig
In 1455 besloot het stadsbestuur van Goes
een koor met 'drie upgaende gevelen' te
bouwen, naar het voorbeeld van de Sint-
Janskerk in Gouda. Dit koor kwam in de
plaats van een ouder koor. Tijdens het
bouwen zijn de plannen gewijzigd en werd
overgegaan tot basilicale bouw; de
middenbeuk werd verhoogd met een
lichtbeuk, de zijbeuken werden met rijen
pilaren in tweeën gedeeld. De beuken
kregen stuk voor stuk een veelhoekige
afsluiting. De plattegrond van het totale
koor is zeker als bijzonder aan te merken:
in Goes niet zoals gebruikelijk centraal het
hoogkoor met rondom de kooromgang met
kapellenkrans. Wij zijn van mening dat
noodgedwongen voor deze bouwwijze
gekozen is vanwege ruimtegebrek aan de
oostzijde. De huidige Lange Kerkstraat -
ook toen al centrale verkeersader richting
marktplein met aan weerszijden een dichte
bebouwing - liep zo dicht langs het koor
dat dit als het ware verweven is met de
omringende bebouwing. Men heeft
kennelijk geen kans gezien of het te
ingrijpend gevonden om aan de oostzijde
van de kerk de ruimte te scheppen die
nodig zou zijn voor een kooromgang met
kapellenkrans. En dat terwijl een zodanige
inrichting van het koor in de grotere kerken
zeer gebruikelijk was.
Het transept kwam onstreeks 1500 tot
stand. Bijzonder rijk versierd is de
noordertranseptgevel van de kerk, die
grote overeenkomst vertoont met de
waarschijnlijk iets oudere transeptgevel
van de Hooglandse kerk in Leiden. In deze
versiering komt duidelijk het belang van de
stad naar voren. De noordertranseptgevel
is namelijk het gedeelte van de kerk dat
vanaf de markt via de Korte Kerkstraat als
blikvanger fungeert. Op hoogtijdagen
schreed het stadsbestuur plechtig vanaf
het stadhuisbordes door dit transept de
kerk binnen.
Inwendig is het gebouw zeer Brabants van
De laatste jaren is het streven er op gericht om het gebouw meer en meer als multifunktionele ruimte te gaan gebruiken,
zoals voor culturele evenementen. Deze opname geeft een goed beeld hiervan, (collectie J. Ranter)