16
kerkingang worden ingemetseld. De
oostmuur moest worden afgebroken en
met oude stenen tot een hoogte van ca 34
voeten opnieuw worden opgetrokken. Ten
behoeve van de restauratie en vergroting
zou er veel afgebroken moeten worden:
van de kerk o.a. de kap. de oost- en
zuidmuur. de pilaren, de galerij en het
afdak. Staan bleven de noord- en
westmuur. Van het Heerenhuys zouden
de noord- en oostgevel worden gespaard.
Ook de funderingen, die bij de opbouw in
de weg zaten, moesten worden
weggebroken. Wel was de aannemer
verplicht „om alle mogelijke voorzigtigheid
te gebruiken bij het afbreken van al het
goed niets uitgezondert. dewijl al wat
bruikbaar is wederom aanden nieuwen
bouw moet werden geemploieert". De
stenen moesten worden schoongebikt
zodat ze verwerkt konden worden in de
funderingen en de binnenmuren.
Bovendien moesten de buitenmuren die
bleven staan 11/2 voet hoger met oude
stenen worden opgemetseld. Verder zal
de aannemer de kapgebinten „niet
ontschaften, maar ider in zijn soort in den
anderen laaten en bij malkander
nommeren dat dezelve aan de nieuwe
kap in die form kan werde gebruikt". Alle
materialen, behalve de stenen, kwamen
voor rekening van de aannemer. De
stenen „te weten tot het bouwen van een
nieuw Regthuis en het repareren der kerk"
werden bij de steenbakker J. Lammers te
Culemborg voor rekening van de Prins
besteld. De Prins was ook Heer van
Culemborg. Door een schrijven van 29
februari 1768 was de rentmeester van
Noord-Beveland en Colijnsplaat verplicht
bij uit te voeren werkzaamheden de
benodigde stenen te betrekken bij de pas
opgerichte steenbakkerij te Culemborg.
mits deze door vervoerskosten niet
duurder zouden worden dan goede
stenen van elders31). Blijkens de
kerkrekening werden ruim 130.000 stenen
verbruikt voor kerk, school, consistorie en
brandhuisje. Hiervoor moest de kerk,
inclusief het vervoer en lossen, een
bedrag van ruim 196 vlms betalen.
De restauratie en vergroting van 1769
Volgens het bestek moest de aannemer
op 15 april beginnen met zijn werk. In de
notulen van de kerkeraad van 26 februari
1769 valt te lezen „dat men de school
voor enige dagen had beginnen af te
breken en eerlang een begin zou gemaakt
worden met kerk en consistorie
vernieuwing". Er diende dus een tijdelijk
onderkomen gezocht te worden waar
„gedurende opgemelde verbetering de
De in 1772 gebouwde galerij met het in 1903 ingewijde orgel Rechts onder de galerij bevond zich tot 1856 de ingang
naar de consistorie, (foto: H.H. Vogel).
godsdienststond verrigt te worden". Er
waren twee mogelijkheden: de meestoot
even buiten het dorp of een in het dorp te
bouwen loods (ook logie of houtte hutte
genoemd). De laatste mogelijkheid werd
door magistraat, kerkeraad en vele
gemeenteleden verkozen boven de eerste
„als zullende de gemeente gemakkelijker
en de armen voordeliger zijn". Jan
Haringman bouwde de loods voor 20
vlms aan de Voorstraat. Het was een
houten gebouw met tien vensters, lang 80
voeten, breed 36 voeten. De bouw werd
betaald uit de „revenuen van het
vacerende schoolmeesterampt en uit t
overschot van het voorlezers en
kosterschap; als mede uit de vrijwillige
givten die daar toe reeds ingekomen zijn
en nog vervolgens mogten gegeven
worden". Op 19 maart kon voor de eerste
keer in dit noodgebouw worden
gekerkt32). Bij de afbraak van de kerk
bleek de noordmuur, die volgens het
bestek mocht blijven staan, zo slecht te
zijn, dat hij eveneens afgebroken moest
worden33). Op 15 april werd dit meerder
werk door J. Haringman voor 20 vlms
aangenomen. Waarschijnlijk werd het
bestek toen enigszins aangepast. In het
bestek was sprake van vijf ramen in de
noordmuur, terwijl onder het tweede en
vierde raam een ingang met dubbele
deuren moest komen. Het is een ingang
met dubbele deuren onder het eerste
venster geworden. Op 26 april waren de
werkzaamheden zover gevorderd dat
mevrouw Van Noemer de eerste steen
kon leggen met een daartoe vervaardigd
„kostelijk truweel" waarop de volgende
tekst was gegraveerd:
„De Weledele Mevrouw
Dina van Sint Trujen
Vrouw van de Weledelgeboren Heer
Pieter van Noemer
Medic. Doet. en Raad der stad Zzee.
Met dit Zilver Truweel, ley ic den Eerste
Steen
Der Colijnsplaatse Kerk. God hoed ze
voor Geween!
Dat nimmer druk of ramp dit Kerkgebouw
benouwe,
Maar dat Jehova's Knegt hier Sions
Tempel bouwe!"34).
Welke betrekkingen de familie Van
Noemer met Colijnsplaat had. is niet
duidelijk. Pieter van Noemer, geboren te
Zierikzee, vestigde zich na zijn studie
medicijnen in 1764 in zijn geboortestad,
waar hij o.a. van 1764-1780 Raad was35).
Wellicht waren de Van Noemers in het
bezit van de hofstede (buiten) Sorgvliet
die even ten zuiden van Colijnsplaat bij de
kruising Kortwegje/Noordlangeweg lag.
Een mogelijke aanwijzing hiervoor zou
kunnen zijn dat in de notulen van de
kerkeraad wordt gesproken over mevrouw
van Sorgvliet. huisvrouw van de heer P.
van Noemer. Van de kinderen van de
familie Van Noemer zijn er drie geboren te
Colijnsplaat te weten Maria Cornelia geb.
16 mei 1770, Suzanna Johanna geb. 13
augustus 1773 en Abraham Herman 30
september 1776. Eén van hun zoons nl.
Johannes Samuel geb. 23 december
1778. gestorven 13 maart 1808. was arts
te Colijnsplaat. Hoewel in het bestek was