17
opgenomen dat de kerk 15 augustus
gereed moest zijn, werd er pas op 12
november 1769 voor de eerste maal in
gepreekt. In hoeverre de opbouw van de
kerk volgens het bestek is uitgevoerd, is
onbekend. Blijkens een verzoek van Jan
Haringman is er van afgeweken. Hij
vraagt nl. „om redenen van geledenen
schaede wegens eenige bij- of
buytenwerck en gedaene verbeteringe
van het bestek om alles in eene
behoorlijke en voldoende ordre te
brengen" om een geldelijke vergoeding36).
Uit consideratie voor de geleden schade
werd hem op last van de Prins een
obligatie groot 125 vlms (een vorstelijk
bedrag) tegen een jaarlijkse interest van
drie procent ten laste van de kerk
geschonken.
Het interieur
Over het kerkinterieur zijn we slecht
geïnformeerd. Uit het bestek valt alleen
op te maken dat de aannemer verplicht
was „alle bogten en banken der geheele
kerk, de predikstoel met zijn gevolgen
mitsgaders het doophek en verder al
hetgeen wat binnen in de kerk werd
gevonden" weg te nemen en op te slaan
om later weer te kunnen plaatsen. In de
kerkrekening, waarin alle kosten van de
restauratie zijn verantwoord, komen de
volgende posten voor: „het maaken van
de sitplaatsen in de kerk, zoo stoelen als
bogten en banken" met leverantie van het
hout en ijzer ca 100 vlms; het maken
van een nieuwe regentenbank met
leverantie van het hout en het
„bruyneren", kosten ca 20 vlms;
leverantie van ijzer voor de hemel van de
preekstoel en kronen; in de grondverf
zetten en schilderen van de „koupel" en
het vergulden van de slotstukken37). Uit
de registratie van het zitplaatsengeld blijkt
dat er in de kerk een Heeren-, Schepen-,
Gezworenen- en Schippersbank moet
hebben gestaan. Verder waren er
vrouwen- en mannenbochten en stoelen
aanwezig. De inkomsten van de
zitplaatsen gingen sinds 1768 naar de
ambachtsheer en waren bestemd voor
onderhoud van de kerk. Na 1800 kwamen
ze aan de kerkvoogdij, waarvoor het de
belangrijkste bron van inkomsten was.
Dat het voor de kerkgangers niet altijd
even gemakkelijk was om het
zitplaatsengeld te betalen wordt
geïllustreerd door de jeugdherinneringen
van A. Hollestelle. Hollestelle (Colijnsplaat
7 mei 1832-Tholen 29 maart 1922), die
afkomstig was uit een arm arbeidersgezin
wist via het onderwijzersambt op te
klimmen tot opzichter bij Rijkswaterstaat.
Tekening van de gravering op een van de avondmaalsbekers uit 1691 (tekening G.G de Fouw).
Verder is hij gemeenteraadslid van Tholen
en lid van de Provinciale Staten van
Zeeland geweest. In zijn levensboek
vertelt hij over zijn jeugd en armoede.
Een van de twee zilveren avondmaalsbekers die Adam
Franse de Woolf in 1691 aan de kerk heeft geschonken,
(foto: G.G. de Fouw).
's Winters waren er geen verdiensten en
zijn moeder, weduwe, klopte liever niet
aan bij de diaconie, ,,'t Zal dus een
geweldig tobben zijn geweest, want zelfs
den huur van hare zitplaats in de kerk kon
niet worden betaald. Reeds onder mijn
schoolgaan was het mij opgevallen dat
een houten kruis was gehecht op haar
stoel. Haar plaats kon dus niet gebruikt
worden, en tot het aanbrengen van
dergelijk beletzel zal de kerkvoogdij toch
zeker eerst dan zijn overgegaan, als de
gebruikers in gebreke waren gebleven de
zithuurte voldoen"38). Hoe de banken en
de preekstoel hebben gestaan is
onbekend. In het bestek was sprake van
13 ramen nl., vijf in de noord-, drie in de
west- en vijf in de zuidmuur. In de
westgevel is nog duidelijk waarneembaar
dat hier een derde raam heeft gezeten,
zodat de preekstoel hier oorspronkelijk
niet gestaan zal hebben. In de oostgevel
bevond zich de ingang vanuit de kerk
naar de consistorie, maar tegen deze
wand werd reeds in 1772 een galerij voor
uitbreiding van het aantal zitplaatsen
gebouwd39). Hoogstwaarschijnlijk heeft de
kansel eerst tegen de zuidmuur gestaan.
Bij de restauratie van 1980 zijn nl. geen
sporen van een raam midden in deze
gevel gevonden, zodat hier geen vijf maar
vier ramen zijn aangebracht. Misschien is
de preekstoel rond 1850 van de zuid-