bus voorin de kerk deponeren. Na afloop van de dienst leegde de diaken de bus en bracht de loodjes terug naar de weeshuizen, waar de binnenvader controleerde of het aantal loodjes klopte met het aantal wezen dat de vrije kerkkeus had. Natuurlijk wisten de weeskinderen dat ook dit systeem niet waterdicht was. Regelmatig zaten kinderen onder kerktijd in de kroeg, nadat zij eerst hun loodje in de kerkbus hadden gedaan en vervolgens rechtsomkeert waren gegaan. Het euvel dat één kind verscheidene loodjes van zijn vrienden in de bus deed, ondervingen de diakenen door persoonlijk bij de bus te gaan staan en erop toe te zien dat per kind slechts één loodje in de bus werd gedeponeerd. Maar voor de goede orde moet men begrijpen dat dit toch de (geruchtmakende en zorgwekkende) uitzonderingen zijn geweest op de overigens ordentelijk nageleefde regel. En die regel was dat een belijdend lid het enorm gewaardeerde voorrecht had dat hij op een zondag in zijn eigen (niet wees-) kleding naar de kerk van zijn eigen keuze mocht en dat hij uit overtuiging de predikant die hij graag hoorde mocht bezoeken „om de leerzugt te bevorderen". Hij had ook belijdeniscatechisatie mogen volgen bij de predikant die hem het meest lag, uiteraard wel een leraar van de ware gereformeerde religie. Op het moment dat een weeskind zijn openbare belijdenis van het geloof wilde afleggen, verzocht hij de regènten toestemming om in afzondering te gaan. Zijn gedrag moest dan zonder smet zijn. Aanvankelijk waren de enige berichten die de notulen van het burgerweeshuis haalden het verlenen van toestemming om in afzondering te gaan en het afleggen van geloofsbelijdenis. Het verhaal wordt eentonig, maar ook bij het bezoeken van de catechisatie lezen wij hetzelfde liedje, nl. dat de kinderen wel zeiden te gaan, maar het niet werkelijk deden. Daarom werden in 1788 privé- catechiseermeesters in de weeshuizen aangesteld, nadat een vooraanstaand Middelburger, Jacob Boogaart, een bedrag van f 12000,- had geschonken. Uit de rente van dat kapitaal werden voor ieder weeshuis twee catechiseermeesters bezoldigd (een voor de jongens en een voor de meisjes) De grote kinderen kregen op zondag van vijf tot half zeven "s avonds catechisatie en leerden uit het vragenboekje van Hellenbroek. De kleine kinderen in de kinderkamer, van zes tot twaalf a veertien jaar, kregen op dinsdag op dezelfde tijd onderricht. Toen in 1789 de 19e vernieuwde druk van Hellenbroek uitkwam, vermoedelijk uitgegeven door een Middelburgse uitgever, en men deze automatisch overnam, kwamen veel kinderen in de problemen. Er waren talloze bijbelteksten en vindplaatsen tot staving van het bewijs aan toegevoegd, zodat het voor de grote kinderen zeer bezwaarlijk was en voor de kleintjes zelfs „bijna ondoenlijk om in 't geheugen te brengen". Dus ging men maar terug tot het „kleine systema" van de befaamde Hellenbroek. Hoe vulde de catechiseermeester zijn les? Hij begon zijn allereerste catechisatie met „eenige nuttige aanmerkingen te Hubrecht Brest sinds ca 1850 binnenvader in het Burgerweeshuis, (foto uit ca 1870) Sara Laven, echtgenote van Hubrecht Brest en binnenmoeder van het Burgerweeshuis, (foto uit ca 1870).

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1991 | | pagina 7