13 den werd gebruikt. In die voorhof bezat men aan drie zijden een overdekte zuilen gang (peristyl), de plaats van de boetelin gen of poenitenten. In het midden was er een fontein (cantharus) gegraven. Deze was bestemd voor het algemeen aange nomen gebruik van het wassen der han den vóór het betreden van het bedehuis. Het latere "kruisje met wijwater" is hieruit ontstaan. Vanuit het atrium betrad men het werkelij ke kerkgebouw en wel de voorhal (prona- os, of met de meest gangbare benaming: narthex). Hier hadden de minder schuldi ge poenitenten (de zgn. "aanhorenden") en de doopleerlingen (katechumenen) te verblijven. De toegang tot het schip van de kerk - plaats voor de leden van de gemeente - was vanuit de voorhal. Het schip is in de lengte door zuilenrijen in drie, bij grotere kerken soms vijf bouwdelen (midden schip en zijschepen) gesplitst Het mid denschip, hoog boven de zijwanden oprijzend om lichtopeningen te verkrijgen, was met een houten dakgewelf afgedekt. Boven de zuilenrijen waren er in de zij beuken, vooral in de meer Grieks geo riënteerde bouwwijze, galerijen of empo- ren gebouwd. Aangezien de gelovigen stonden en geen zitruimte nodig hadden, was de kerk geheel geplaveid, gewoonlijk met marmer of mozaïeken. Het effect was dat de gelo vige naar voren werd getrokken, net als langs de stoa van de "heilige weg" naar een oud heiligdom. Deze "heilige wegen" waren straten met zuilenrijen die, soms van een behoorlijke afstand maar meestal alleen de laatste honderd meter, naar het centrale mysterie van een Grieks of Romeins heiligdom voerden. In de chris telijke basilica was dit het altaar: bevrijd van zijn functie als bloedige offerplaats zoals die in de heidense riten voorkwam en beschouwd als de zetel van Christus, was dit de plek voor de symbolische her beleving van zijn zege over de wereld. Aan de tegenover de voorhal gelegen zijde van het voor de leken bestemde kerkschip bevond zich het meest heilige deel van het gebouw, het sanctuarium, afgesloten door de halfronde apsis. Dit was de plaats van het altaar met daar achter in de apsis oorspronkelijk de bis schopszetel. De ruimte van de apsis kende een verlenging die zich uitstrekte in het middenschip en die plaats bood aan de lagere geestelijkheid en het zan gerskoor. Dit was ook de plaats waar zich een tweetal stenen kansels of ambonen bevonden: aan de rechterzijde (gezien vanaf het altaar) bestemd voor de evan gelielezing, aan de linkerzijde voor de epistellezing. Rechts - we komen daar later nog op terug - was de zijde voor de vrouwen, links die voor de mannen 5) Naarmate de christelijke basilica's meer ambitieus van opzet werden, kreeg de afscheiding tussen apsis en schip steeds duidelijker gestalte. Het als het ware in elkaar overlopen van deze beide kerkde len verdween van lieverlee. Er ontstond een muur met een opening in de vorm van een inwendige triomfboog en op de vloer afgesloten door een doksaal. De totale ruimte, voor de leken achter het doksaal, was vanaf die tijd het koor waar de totale eredienst plaats vond. Opmerkelijke bijzonderheid: er was nog geen sprake van torens. Die zouden pas Apsis van een vroeg-christelijke basilica, koorbanken; afsluiting (cancelli) mei de iwee kansels (ambonen); altaar met overkapping (cibonum) Aan de evangeliekansel (rechis, gezien vanaf het altaar) de kandelaar voor de paaskaars, (tekening H B. J Arendsen).

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 1993 | | pagina 13